HIJ DACHT OF ´ZIJ´

vandaag, zaterdag 3 september nummer 32… iets over dynastieën, sprookjes, gezelschapsspelen en gele linten…

 

HIER IN PARSA WIL IK ZETELEN EN VAN HIERUIT MIJN LAND BESTUREN

Persepolis, Iran – 11 mei 1998

 

ZIJ DIE DE WEG VOOR EEN NIEUW GESLACHT EFFENDE

Een diepe, onnatuurlijke slaap hield de oude Mitra in een vorm van bewusteloosheid.

Ontwaken deed ze in de duisternis maar deze duisternis werd niet lichter en maakte haar niet vrijer.

Zij wist, maar kon het niet bevatten dat hierbuiten donkerte onbestaande was.

Nooit had zij kunnen vermoeden dat ze deze weg terugwaarts moest aanvangen en voltooien.

Mitra wist welke taak de goden haar hadden gegeven en deze opdracht zou zij – hoe dan ook - tot een goed einde brengen.

Dan ruimden de duistere nevels plaats voor lichtere en warmere klaarten tot enkel tintelende okerkleurige beelden restten.

Dit is het, dit is het beeld dat de goden in haar hersenen hadden gecreëerd.

Het duurde een tijd vooraleer Mitra’s zicht zich aan het felle woestijnlicht had aangepast.

De geestelijke reis of overgang - die achter de rug was - had haar afgemat.

Tegen de avond aan hield een groep bedoeïenen aan de oase halt en noodde haar op een maaltijd waarbij haar de lekkerste delen van het – aan het spit - gebraden schaap niet werden onthouden.

Op haar vraag beantwoordde de Cihangir, de leider van het gezelschap, met graagte… ‘Eerbiedwaardige dame, u bevindt zich hier in de oase van Seyyedan in de streek Naqsh-e Rustam in Fārs op de handelsroute vanuit Indië naar de Middellandse zee…’ bij het zien van haar niet begrijpende, verdwaalde en afwezige blik vervolgde hij ‘… Dame, u bent alleen en overgelaten aan snoodaards die het niet goed met u menen. Misschien loopt u het risico verwond – of erger nog - gedood te worden door een roedel wolven. Ga met ons mee langs de Koninklijke weg naar Sardis of ga naar Bagdad of Damascus’.

 

Mitra keek bedachtzaam en rustig want zij wist dat de goden haar hadden gestuurd.

‘Door de goden ben ik gezonden met een missie die ik te vervullen heb. Uw gastvrij aanbod aanvaarden is mij niet toegestaan, heer’.

Achter haar lag de oase en vóór haar rezen de bergen van ‘Naqsh-e Rustam’ op en toen wist ze ‘Hier, op deze plaats, zal mijn zoon Darius zich met zijn gevolg vestigen en hier zal ook de laatste rustplaats van Xerxes mijn kleinzoon in de rotsen uitgehouwen worden’.

Met deze gedachten sliep Mitra die avond gerustgesteld in en droeg de wetenschap dat de goden haar nóg meer genegen zouden zijn.

Gunstiger kon de toekomst voor Mitra niet meer zijn. En deze goddelijke genade zal méér dan nodig wezen.

 

Haar kennis van het ‘Fârsi’, zoals het Perzisch hier in de streek werd genoemd, maakten de onderhandelingen met de dorpshoofden veel vlotter en haar kracht van overreden en vriendelijkheid droegen ertoe bij dat de omgang met hen die de macht dachten te hebben coulanter en meer toegeeflijk.

Het zaadje werd geplant en binnen een menselijke eeuw komen haar nazaten om op deze plaats ‘Tægt e Djæmsjid’, namelijk ‘Parsa’ te stichten.

Dit zal géén stad worden zei Mitra maar een zetel van waaruit mijn nakroost over Perzië zal heersen.

 

TIE A YELLOW RIBBON ROUND THE OLE OAK TREE

10 jaar lang liep Tony - zo noemde men de kleine Griek - Michael Anthony Orlando Cassavitiso rond in ‘Hell’s Kichen’ in Manhattan.

Hij vond er zijn weg in de kleine straatjes aan de oostelijke oever van de Hudson.

Met de Spaanse radheid van zijn Portoricaanse moeder bewoog hij zich glad en gedreven tussen zijn Ierse vriendjes in dit arm arbeiders bastion.

Niet te benauwd om samen met hen kattenkwaad – of nog erger – uit te steken.

Samen gingen ze – georganiseerd – hun schoenpoetsplaatsen kriskras in de stad innemen en verdienden zo een kleine stuiver om dit later in ‘Joe's Candy Store’ in de buurt rond de ingang van de Lincoln Tunnel te verbrassen.

Tot dan duurde Tony’s zorgeloos vrijbuitersleventje.

 

15 jaar later liep Tony Orlando al even begeesterd als voorheen door ‘Greenwich Village’ waar hij een overvloed aan gelijkgestemde zielen aantrof.

Van kroeg over pub naar saloon… overal trof hij iemand aan met wie hij de wereld nog niet had verbeterd.

Gebrek aan een ‘dime’ voor een bourbon of een Budweiser? Geen nood want een bevriend bandje gaf hem een teken en alras sprong Michael op een vlug, instortend en geïmproviseerd podium en begon uit volle borst mee te zingen of – beter nog – eigen songs te improviseren.

In de ‘Little Heaven’ ontmoette hij Neil Sedaka. In een andere ‘Greenwich Carré’ zat Carole King – samen met Connie Francis hem op te wachten.

En hoe later de nacht vorderde was een ontmoeting met Simon en Garfunkel in de ‘New Weaving Mill’ gegarandeerd.

In die periode ontmoette hij ook een duo jonge zangeressen en zo ontstond een nieuwe succesvolle groep met songs als ‘Candida, ‘Knock Three Times’ en – vanzelfsprekend - ‘Tie a Yellow Ribbon Round the Ole Oak Tree’.

 

HELGE EGELAND, DE MAN DIE ZIJN EIGEN DOOD DROOMDE

Het is zomerwarm in juli 1903. Hoewel er hier in de rustige Oslofjord niet veel van te merken valt staat de wereld op een keerpunt wat communicatie, industrie, politiek, cultuur en sport betreft.

Een eerste radioverbinding tussen Engeland en Amerika is een feit, in Servië wordt de ganse koninklijke familie vermoord, Frankrijk wordt doorkruist door een meute bizarre mannetjes op nog gekkere fietsen… de start van de eerste Ronde van Frankrijk is gegeven en in Amerika wordt Henri Fords eerste auto verkocht en tenslotte wordt in Nederland het eerste elektrocardiogram uitgevonden.

 

En terwijl de nieuwe eeuw aan een, bijna oncontroleerbare, hoge snelheid verder dendert zijn een paar Noorse en Zweedse archeologen op de resten van een – mogelijk – oud Vikingschip gestoten. Niet lang daarna werd hun hoop bevestigd en hier in een grafheuvel bij de boerderij van Oseberg… een vondst die een bovenmatige hoeveelheid aan informatie over de Vikingen en hun levenswijze zou opleveren.

Maar het meest frapperende voor Helge Egeland, een jonge archeoloog, was niet direct het schip an sich maar wat het schip borg en dat bood hem een overvloed aan gegevens.

Hij had immer al gedroomd en gehoopt een link te kunnen leggen tussen Scandinavië en het Midden-Oosten.

Hier, bij deze grafheuvel, wist hij voldoende indicaties te kunnen vinden waarmee hij zijn theorieën zou kunnen staven.

Van zijn hiërarchische baas kreeg Helge Egeland de toelating om – enkel tijdens zijn vrije tijd – zijn persoonlijke studie hieraan verbonden verder te zetten.

Diezelfde avond nog overliep hij zijn gemaakte aantekeningen. Ongeduldig overliep hij daarna zijn vandaag gemaakte nota’s en die gaven hem nog een dieper inzicht.

Naast diverse goederen bevonden zich op het schip, een ‘Knarr’, twee vrouwelijke skeletten met een – afgaand op de resten van hun kledij en bijhorende sierraden – hoog aanzien.

Het geraamte van de oudere vrouw zou dit van koningin Åsa kunnen zijn en volgens de ‘Faculteit Geschiedenis’ van de universiteit van Oslo waren haar voorouders uit het gebied van de Zwarte Zee afkomstig.

Dit laatste staafde de theorie van Helge Egeland nog meer aangezien het eindpunt van de Koninklijke weg in de stad Sardis (in het westen van Turkije) lag en van waaruit een zekere vaarroute naar Noorwegen open lag.

Nog meer indicaties waren de aanwezigheid van een metalen tandenstoker, wollen kledingstukken, wandtapijten… al deze dingen betekenden in de 9de eeuw een grote weelde en waren een statussymbool.

Later kwam Helge Egeland bij andere opgravingen en na accurate analyses van stukjes zijde tot de bevinding van een zekere intensieve handel met Perzië en het Byzantijnse rijk bestond.

Later zijn ook bewijzen gevonden dat de Vikings ook deelnamen aan de handel via de Zijderoute vanuit China.

 

Na de eerste wereldoorlog was Helge Egeland als officier bij het ministerie van marine gedetacheerd en deed er als expert onderzoek naar de wrakken van gezonken Noorse vrachtschepen en geallieerde oorlogsbodems.

Op een mistige, killige herfstnacht in 1918 liep het mis. Tijdens een routinemissie stootte hij op een zeemijn waardoor hij – op de leeftijd van 21 jaar - het leven liet.

Op allerheiligendag werd hij met alle militaire eer en in het bijzijn van zijn legeroversten, politieke gezagvoerders en de Noorse aartsbisschop op het ereveld van ‘Akershus Festning’ in Oslo begraven.

 

50 jaar later in de ochtend van 2 januari 1970 waren het de eerste zonnestralen die een aangenaam licht de grote slaapkamer in de ‘Mellbyedalen’ in Bygdøy brachten.

Helge Egeland werd hartig begroet door Kathrine zijn getrouwe huishoudster die hem al jaren bijstond.

Wat een droom heb ik vannacht beleefd…’ vertelde hij haar ‘…dat hou je niet voor mogelijk’.

Met een klein gebaar onderbrak zij hem en wees vriendelijk op de voorpagina van de krant van de dag.

Kathrine kon met moeite een glimlach onderdrukken wanneer zij Helge’s blik zag.

Zijn gelaatsuitdrukking, bloeide open bij het lezen van de krantenkop ‘Eindelijk, na 67 jaar, ziet archeoloog Helge Egeland zijn theorieën bevestigd. Het is heden bewezen dat Noorse Vikings in de 8ste en 9de eeuw handelscontacten met Perzië onderhielden’.

 

Helge Egeland zou zo maar een gewone Noorse jongen kunnen zijn die met passie en bezieling ten dienste van zijn land stond.

Een gewone Noorse jongen die stierf tijdens de dienst en bleef leven voor de dienst.

 

DE TUINMAN DIE - VELE DODEN STERVEND – ZIJN LOT NIET KON ONTLOPEN

De man was toen – in 1961 – nog jong en zoals elke ander schoolplichtige jongeling was het volgende ook voorgeschreven lectuur.

Uiteraard was – zoals met vele andere zaken – deze leesstof niet in zijn geest vast geankerd en in de lichte nevelen van onverschilligheid in 1961 blijven hangen.

Het gedicht/verhaal over een tuinman – de protagonist die jammer genoeg geen naam waardig was - werd hen in de humaniora jaren als obligate lectuur voorgeschoteld.

Nu vertelt de man van toen het - door de tijd – licht aangepast verloop.

 

Op een mooie Perzische ochtend wordt een edelman in zijn slaperige rust gestoord door het angstig geroep van zijn, uit de rozentuin komende, tuinman 

‘Meester, Meester…’ de tuinman liep, bleek bevend en paniekerig roepend, naar zijn meester ‘…net heb ik de dood in de rozentuin ontmoet’ waarop zijn meester haastig beval ‘Neem mijn vurigste ros en spoed u onverlet naar Isfahan…’.

De tuinman verliet spoorslags de stad en galoppeerde in allerijl richting Isfahan.

Later die dag – tijdens een wandeling in de rozentuin - stootte de edelman op de dood ‘Dood, jij vermaledijde, vanmorgen, heb je mijn tuinman hier bedreigd’ waarop de dood rustig antwoordde ‘Edelman, je brave tuinman heb ik niet bedreigd… veeleer was ik verbaasd hem hier aan te treffen…’ en na een nietszeggende edele blik antwoordde de dood ‘…want ik moet hem vanavond halen in Isfahan’.

 

De lering hier is duidelijk dat de mens zijn lot en – dusdanig ook – de dood nimmer kan ontlopen.

Echter, dit verhaal van Pieter Nicolaas van Eyck uit 1926 was - ofschoon steeds door de schrijver verzwegen – een letterroof van eerder verschenen geschriften.

 

Eerder nog in 1923 vertelde de Franse schrijver Jean Cocteau hetzelfde verhaal in ‘Le Grand Écart’Verder duiken deze verhalen al in de 9de eeuw in verschillende Islamietische, mystiek gerichte geschriften op.

 

Het verst van ons verwijderd, de 10de eeuw voor onze tijdsrekening, liggen de wortels van het verhaal - waarin koning Salomon een gesprek heeft met de ‘Engel des Doods’.

Na Pieter Nicolaas van Eyck zijn nog vele andere versies, al dan niet bewerkt of gewoon gekopieerd, verschenen.

Ergo… ‘De dood is nooit ver weg’.

 

TIE A YELLOW RIBBON ROUND THE OLE OAK TREE (BIS)

Die zondag op 4 november in 1979 begon – maar zou niet verlopen – zoals de meeste zondagen in Teheran.

Brian Strathern had samen met zijn vrouw Deborah van een zondagse breakfast genoten.

Het koppel woonde in de residentiele wijk waar de meeste ambtenaren van de verschillende ambassades in Teheran verbleven.

Ze stonden klaar om in hun ‘Chevrolet Chevy Van’ uit 1976 naar de kapel in de Amerikaanse ambassade - waar ze de protestantse eredienst zouden bijwonen – te vertrekken.

Onderweg pikte Brian Strathern zijn collega Daniel Josette.  Tijdens de dienst zou deze laatste - die niet kerkelijk was - nog enkele dossiers voor een belangrijke meeting maandag voorbereidden.

De twee mannen, beiden afkomstig uit Cincinnati Ohio, kenden mekaar al sinds kindsbeen af en konden het perfect met elkaar stellen.

De drukte op weg naar hun ambassade in de ‘Taleqani Street’ was veel intenser dan op andere zondagen. Vele, meestal jonge, twintigers liepen fel gesticulerend in hun richting mee.

Brian Strathern diende derhalve zijn snelheid te milderen en werd op bepaalde momenten tot stilstand gebracht.

Zijn collega Daniel Josette besloot uit te stappen en zijn weg te voet verder te zetten en hij heeft – en dat was zijn geluk – de Amerikaanse ambassade nooit bereikt.

 

 

Op maandag 5 november waren de gebeurtenissen in Teheran wereldnieuws.

De dag voordien had een groep studenten – die de ‘Iraanse Revolutie’ wilden steunen - 63 diplomaten en burgerpersoneel in de ambassade van de Verenigde Staten gegijzeld.

Enkele diplomaten – waaronder Daniel Josette - konden ontkomen door onderdak te zoeken in de ambassade van Canada. Een aantal anderen, waaronder vrouwen en een aantal buitenlanders, werden vrijgelaten. Deborah was één van hen.

De gijzeling zou 444 dagen duren en eindigen op 20 januari 1981.

 

Alles wat zich hier in de hoofdstad afspeelde bracht in de Verenigde Staten een enorme golf van patriotisme teweeg.

Op alle televisie- en radiozenders galmde het liedje van Tony Orlando uit de luidsprekers.

Iedereen zong ‘Tie a yellow ribbon round the ole oak tree’ zowel uit volle borst, sereen, weemoedig of ontroerd mee.

Overal, in alle Amerikaanse staten en zelfs vele andere Westerse landen, werden gele linten aan oude eiken gebonden.

Dit lied en dit geel lint werd een symbool van de vrijlating van de Amerikaanse gegijzelden.

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps