HIJ DACHT OF 'ZIJ'


CONTACT > INFO@KARELCUMPS.BE

Elke week een kleine bedenking over kleine gebeurtenissen ooit meegemaakt.

Niemendalletjes waar ik even wil bij blijven stilstaan.

Soms met een glimlach, regelmatig met een kwinkslag, dikwijls met een dubbel bodem, gestaag met een beetje mysterie en veelal cryptisch…maar altijd met een vleugje humor.

Geniet van deze doordenkertjes. Zoals de titel hierboven… Hij dacht of ‘Zij’ kan ook gelezen worden als Hij dacht of zei.

SOMMIGE GEBEURENS, GEDACHTEN EN VERHALEN - AL DAN NIET AAN DE ZIJLIJN VAN ONS EIGEN KLEINE UNIVERSUM – WEZEN, LEVEN EN BESTAAN.

ZIJ KUNNEN ÉCHT GEBEURD ZIJN… OF ZICH ONTSLOTEN UIT ONS EIGEN BINNENSTE.

WIE ZAL HET OOIT WETEN.



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 19 november nummer 34… iets over krijgsmannen, vissers en koopvaardij die een hulp zijn bij de bevrijding van een natie…

 

EEN OORLOG IS NIET MEER DE ZAAK VAN KRIJGSMANNEN ALLEEN

Bygdøy, WW II, Navy Memorial, Oslo - 22 juli 2003

  

ALLERZIELEN, ZATERDAG 2 NOVEMBER 1940 – EEN STEEN WERD VERLEGD

Op het moment dat Jimmy Devaudrière de deur van ‘Thirsk Post Office’ opende sloeg een ijzig koude, vochtige wind uit het noordoosten hem in het aangezicht.

Snel zette hij zijn hoed steviger op zijn hoofd en zijn beschuttende jaskraag recht.

Verdorie… dit verdomd herfstweer komt wel héél hard aan vandaag’… dacht hij en versnelde zijn pas naar de ‘Chalk Horse’ in Finkle Street.

Vandaag, Allerzielen, had hij met Paul Turner – een oude schoolvriend - in deze pub afgesproken. Turner had een belangrijk iets met hem te bespreken, zo leek het.

De 21-jarige Jimmy hoopte stiekem dat het gesprek – ofschoon hij absoluut géén idee had waarover Paul Turner het zou willen hebben – vlug voorbij zou zijn… hij had er een drukke, zenuwslopende dag opzitten.

Hoewel zijn vaderland net de ‘Battle of Britain’, de luchtoorlog tussen de Duitse Luftwaffe en de Britse Royal Air Force, had gewonnen was de sfeer – zelfs hier in het doorgaans rustige Yorkshire - zeer gespannen. Alle diensten waren, ook in de weekends, functioneel en dus ook de telegrafiedienst op het postkantoor waar de jonge Devaudrière als telegrafist de dienst verzekerde.

Alhoewel Jimmy reguliere klant in de ‘Chalk Horse’ was weerhield enige schroom hem telkenmale.

Alle aanwezige stamgasten waren, zo op het eerste gezicht, meer kennissen dan vrienden van – de klein van gestalte – Devaudrière.

Hij zag de gebruikers, bijna samenzwerend en met een moeilijk ingehouden grijns,

prevelen ‘There he is... our little Frenchie’.

Deze opmerking was onterecht want de hoon ging over Jimmy’s familienaam… ‘Devaudrière’. Al was zijn overgrootvader een Bretoense visser die in de haven van Scarborough zijn overgrootmoeder had ontmoet, huwden en een gezin stichtten is de jongeman een rasechte, geboren en getogen Brit.

Eens de pub binnen werd hij de aangename warmte van 2 open haarden gewaar en het behaaglijk geluid van de spattende gensters gaven een gevoel van geborgenheid.

De pub was net voldoende verlicht voor een ‘tête-à-tête’ waardoor een gesprek in alle intimiteit en zonder veel nieuwsgierige blikken en oren kon gevoerd worden.

Jimmy zocht en vond een plaatsje niet té ver van één van beide warmtebronnen maar toch voldoende in de buurt van de toegangsdeur. Zo kon hij in één oogopslag Paul Turner zien binnenkomen, opstaan en hem begroeten.

Ofschoon het onbehaaglijk kille, nattig weer besloot hij – in afwachting – toch een bier te drinken. Hij stond op en zoals het hoorde, begaf zich naar de toog met de tapkraan en hij bestelde een ‘pint of Hambleton’.

Hopelijk liet zijn gesprekspartner niet té lang op zich wachten want het bier bracht appetijt en zijn geest herinnerde hem aan de succulente ‘Yorkshire pudding’ die Vera, zijn huishoudster, vanavond zou serveren.

Vroeger dan verwacht opende de straatdeur zich en onmiddellijk herkende Jimmy de rijzige figuur van zijn vriend. Iets verouderd en in een onberispelijk militair marine pak gestoken… ‘Welwelwel, kijk eens aan hier staat een officier van de Royal Navy voor mij’ begroette Jimmy zijn vroegere makker.

Vooraleer Paul van wal stak ging hij – op zijn beurt - naar de toog en bestelde hij een 12 jaar oude ‘Macallan’.

Een paar rondjes later tastte Jimmy nog steeds in het duister wat de reden van het gesprek zou kunnen zijn. Zijn vragen over meer uitleg bleven steeds onbeantwoord.

Het enige dat yorkshireman overhandigd kreeg was een geruit velletje uit een notaboekje waarop alleen het volgende stond genoteerd…

‘RV Lunna Ness on January 2 at 7 a.m sharp. N 60 24,249, W 1 7.099’

Paul Turner voegde er enkel het volgende aan toe ‘Leer het uit je hoofd en vernietig dan dit papiertje en…’ afwachtend en de blik van zijn gesprekspartner monsterend ‘…hou je aan de afspraak’.

Tijdens de paar traktaties die nog volgden bleef Jimmy’s geest wel afwezig en ook gedurende de – door Paul aangeboden – autorit naar Jimmy’s huurkamer in Kilburn bleef het in de 11 jaar oude, aftandse Sunbeam stil.

De bestuurder trachtte – vergeefs – een gesprek aan te vatten maar zijn passagier bleef afwezig.

Alleen hoorde Jimmy nog vaag de vermoeide stem van de marine officier ‘Jimmy, buddy… dit was vandaag je laatste werkdag hier op het bureau in Thirsk…’ even keek Turner naar de man links van hem en vervolgde ‘…en maandag wordt je officieel gedetacheerd naar de ‘Aberdeen Post Office’. Jimmy’s werd bij deze laatste woorden iets attenter toen hij Paul Turner hoorde zeggen ‘…je nieuwe functie in Aberdeen is een louter administratief. Vanaf nu ben je met onbepaald verlof…’ zonder antwoord te verwachten ging hij verder ‘… je wedde plus een niet te versmaden bonus en alle extra legale voordelen blijven gewoon doorlopen’.

Het enkele wat Jimmy wist en dacht te begrijpen waren een opdracht, een datum en de coördinaten van een plaats… niets meer of niets minder. Wel begreep hij dat het hier over een zuiver geheime – maar wel legale - actie betrof.

Het enige boeiende tijdens de 7 mijl lange rit waren de afwisselende, als omheining fungerende stenen muurtjes die – naargelang de snelheid van de auto – als een wiegende golf langszij voorbijschoven.

Nochtans was het afscheid aan Jimmy’s adres warm en hartelijk.

Beiden spraken af mekaar vlug terug te ontmoeten.

De nacht die kwam was slapeloos voor de 21-jarige telegrafist.

Uiteraard door het naar hem toegeschoven enigma maar – waarschijnlijk – toch ook het aantal consumpties in de ‘Chalk Horse’ en zéker de Vera’s overheerlijke ‘Yorkshire pudding’

 

10 MAAND EERDER – ALLE VOORBEREIDINGEN RAKEN IN HUN EINDFAZE

De laatste maanden was het moeilijk slapen voor de – langs de Kantstraße – wonende families.

De inwoners van Sande waren nochtans veel gewoon.

Sinds generaties was Wilhelmshaven een militaire scheepswerf en een continue heen en weer verloop van – al dan niet zware – materialen was zo dagelijks dat zelfs kinderen er niet meer van opkeken. De week vóór donderdag 9 april 1940 was het niet anders.

Maar sneller dan de haastige transporten was de verspreiding van de grote hoeveelheid nieuwtjes en praatjes en waarvan waarschijnlijk een massa ongegrond, vals en niet controleerbaar waren.

Door het aanhoren, verwerken, interpreteren en verder vertellen hiervan was het geen optie die woensdagavond vroeg naar bed te gaan.

 

Niemand zou door het voortdurende geraas van het ononderbroken gerij op de steenweg naar de haven de slaap kunnen vatten en mocht – op een klein momentje de kans bestaan toch in te dommelen – dan maakten de koplampen, die diagonaal de sobere kamer aftastten en mekaar in het midden net onder het kleine pietluttige peertje kruisten – onmiddellijk een einde aan het indutten.

Zo ervaarde Brecht Slevitch, de vrij rebelse zoon van notaris Johan Slevitch en Frau Bernadette, dit toch.

Alles deed vermoeden dat er véél meer dan louter militaire bewegingen of oefeningen op het spel stonden.

Nieuws-, weet- of leergierigheid dreven de 14-jarige jongen uit zijn bed. Na snel wat kleren aangetrokken te hebben sprong Brecht op zijn fiets. Zijn ‘Cito’ stond op het achterkoertje en van daaruit kon hij geruisloos en ongezien het pand verlaten.

Deze velo was een mooi en nuttig geschenk gekregen van zijn peter Ulrich bij de viering van zijn Belijdenis in hun protestantse gemeenschap 2 jaar terug.

Bizar zicht, deze lang opgeschoten knul op de iets té kleine fiets… maar vooruitgaan deed ie wel. Hij haalde zelfs nog vele andere en oudere dorpsjongens in.

De 9 kilometer naar de ‘Kriegsmarinewerft’ waren in een mum van tijd overbrugd.

Vanop afstand leek de ganse haven in lichterlaaie te staan. Zoveel lichten van schijnwerpers, voertuigen, schepen, hijskranen… Brecht was ervan overtuigd dat de verlichte hemel tot in Bremerhaven zichtbaar was en misschien zelfs tot in Hamburg. ‘Neen…’ dacht hij luidop ‘…dat is 120 kilometer en gewis té ver’.

Hij wou nog meer zien en daarom fietste hij een vijftal kilometer meer noordwaarts tot aan de engte met Butjadingen. Wanneer de schepen het zeegat zouden kiezen en richting Waddenzee varen moesten ze wel deze nauwe doorgang – amper 2 kilometer – in de Jade nemen.

 

Vele oorlogsbodems – in verschillende groepen – zag hij noordwaarts varen.

10 torpedojagers trokken richting Narvik en naar Trondheim zag hij de zware kruiser ‘Admiral Hipper’, door torpedojagers begeleid, navigeren.

2 lichte kruisers ‘Köln’ en ‘Königsberg’ hadden Bergen als bestemming gekregen en naar Kristiansand voer de lichte kruiser ‘Karlsruhe’.

Een kleinere kolonne voer naar Egersund.

De zware kruisers ‘Blücher’ en ‘Lützow’, de lichte kruiser ‘Emden’ en een aantal kleinere militaire vaartuigen zouden – via het ‘Skagerrak’ en de ‘Oslofjord’ de Noorse hoofdstad aanvallen.

 

De Operatie ‘Weserübung’ was gestart en Brecht Slevitch wenste op elke kruiser, op elke torpedojager of op eender welk ander vaartuig te zitten.

Dat was het enige waarvan hij geloofde dat werkelijk gebeurde en naargelang de tijd verstreek geraakte hij er meer en meer van overtuigd dat het de realiteit was.

Het hele maneuver zag er – vanaf de oever - doorwrocht uit.

Wat een machtsontplooiing…’ dacht de naïeve niet beter wetende Brecht met een voldane blik. ‘…het is hoog noodzakelijk dat dit gebeurt. Ons zelfbehoud staat op het spel. Onze existentie is in gevaar’… wist hij uit de redevoeringen van de Leider op de ‘Großdeutscher Rundfunk’ en van de debatten in de te kleine dorpszaaltjes en de geanimeerde pro en contra debatten in de plaatselijke gasthaussen.

Deze geanimeerde gesprekken gingen niet zelden gepaard met een oeverloos gebruik van ‘Jever Pilsener’ en Niedersakser ‘Guter Heidegeist’.

Één zekerheid was er op het einde van de dag wist Brecht… De grootste roepers hadden altijd gelijk.

 

De jongeman aanschouwde deze gezwollen taferelen en bestudeerde elk detail, elke vrachtwagen en in elke soldaat herkende hij zichzelf alsof hij een van hen was.

Alle lichten, flitsende en statische, gemengd met de geluiden van stemmen, voertuigen, machines en daarenboven de geuren en reuken van verhit ijzer stinkend en duivels maakten alsof er een nevel over hem daalde en waardoor hij de voeling met het reële om hem heen verloor en in een soort trance geraakte.

In zoverre dat Brecht niet meer wist wie hij was en waar hij zich bevond.

Hij was als het ware niet meer van deze wereld maar bevond zich in een ander universum.

De jongeman stond nu niet meer aan de oever van de Jade… hij was een opvarende - niet alleen op één bepaald schip maar op alle vaartuigen gelijktijdig.

Hij kende de naam van elk schip, de rang en de naam van elk bemanningslid, de bewapening aan boord, elke missie en misschien het meest bijzondere… de afloop van elke opdracht. Zijn meest glorieuze moment was dat wanneer de zware kruiser ‘Blücher’ Oslo zou aanvallen en zo de hoofdstad triomfantelijk veroveren.

Mochten er getuigen van dit fenomeen geweest zijn dan hadden die hem horen denken ‘Het lijkt wel of ikzelf heb dit sublieme plan en magistraal maneuver uitgetekend en zal het dan ook uitvoeren en doen slagen…’.

 

Bij het krieken van de dag verminderden de bewegingen op het water. De eerste zonnestralen losten de nevelen op en brachten Brecht terug uit de waanwereld waarin hij zich bevond.

Enige moeheid viel hem ten prooi. Niet helemaal bewust van de onwezenlijke toestand waarin hij zich een wijle bevond besliste hij dan maar - met een ietwat bedrukt gemoed want hij wist dat er ten huize Slevitch wat zou zwaaien - de rit naar huis aan te vatten.

Dat zwaaien viel al bij al nog mee. De notaris bleef - ijzig koel - de houding van zijn zoon afkeurend en moeder was alvast opgelucht dat haar Brecht niet ergens ongelukkig ten val was gekomen of verdwaald of ergens op een marineschip was terechtgekomen of erger nog - ‘Heer sta ons bij’ - bij de kriegsmarine had aangemonsterd.

 

De dagen nadien volgden de familie Slevitch en – waarschijnlijk - alle andere families in het hele ‘Reich’ deze grootse maritieme ontplooiing en de afloop van het exploot. Voor de gesproken en geschreven pers was het gesponnen garen de Germaanse operaties luisterrijk in de verf te zetten

 

Stilaan begon één en ander terug tot Brechts bewustzijn door te dringen en hij geraakte gaandeweg uit zijn trance.

Alles wat hij zich voorstelde of dacht meegemaakt te hebben klopte. Het klopte voor 99,99%.

Dat 0.01%, dit minuscule miniprocentje was de desastreuse ondergang van de zware kruiser ‘Blücher’, een blamage voor het onoverwinnelijke Duitsland.

Op amper 30 kilometer van Oslo werd het schip, door het fort Oscarsborg, in de Oslofjord beschoten en tot zinken gebracht.

 

Bijna alles wat Brecht zich had voorgesteld of dacht meegemaakt te hebben klopte. Alleen… nooit zou, wou of kon de belevenissen van die nacht aan anderen vertellen.

 

DE EERSTE SHETLAND BUS ZAL WELDRA SCALLOWAY VERLATEN

Amper 2 maanden geleden was het dat Jimmy Devaudrière zijn afspraak met Paul Turner had. Hierdoor had hij voldoende tijd zich mentaal – zover dat dit al mogelijk zou zijn – op zijn taak (?) voor te bereiden.

Veel hechte vrienden om afscheid te nemen had hij niet en die enkelen waren het dan ook gewoon dat hij er soms een paar weken op uit trok en van de ene heide hut naar de andere shelter in het vennenlandschap trok.

 

Zijn ouders had hij beloofd kerstmis bij hen in Whitby door te brengen en niet zoals andere jaren met oudejaarsavond.

Vader Patrick zal wel morren dat zijn zoon met Saint Sylvester’s Day niet thuis zou zijn maar moeder Agnes, wist hij, zal wel zeggen – zonder het te begrijpen – dat zij het begréép.

Op donderdag 26 december nam hij de trein naar Edinburgh vanwaar hij later een trein naar Aberdeen voorzien had.

De reis vanuit Northallerton was eentonig met ongemakkelijk zittende houten banken en medereizigers die soms onhebbelijk waren maar bij wijlen ook heel vriendelijk en behulpzaam. Sommigen staken hem – alsof hij een armoezaaier was – een appel toe en anderen lieten hem een teug, zelfgestookte onsmakelijke whisky, uit hun heupfles drinken.

Jimmy Devaudrière was blij wanneer, tegen de middag, de trein het station ‘Edinburgh Waverley’ binnen reed. Onbewust dacht de jongeman – bij het zien van de metalen borden met de stationsnaam – aan de gelijknamige roman van Sir Walter Scott.

Zijn vriend Paul Turner had voor hem een kamer in een klein pensionnetje ‘The Scottish Arms and Law’ – een grootse naam voor een bloedarm verblijfje - gereserveerd. De mooie ligging, aan de voet van ‘Edinburgh Castle’ maakte veel goed.

Op zaterdag 28, nam hij een kleine stoptrein naar Aberdeen waar een vissersschuit hem naar het 250 mijl noordelijker Lunna Ness op Shetland zou brengen.

Jimmy Devaudrière was nu eenmaal een man die liever 3 dagen té vroeg op een afspraak kwam dan 10 minuten te laat. Nu was het niet anders.

Was Jimmy slecht ingelicht geweest, had hij deze informatie in de wind geslagen of ze gewoon vergeten? Feit was dat men in de buurt van de plek waar men hem op 2 januari verwachtte geen enkele verblijfaccommodatie had voorzien. Ondertussen was de oude schuit die hem naar hier had gebracht al ver in zee teruggekeerd.

 

Zijn gememoriseerde coördinaten lagen 3 mijl zuidwaarts en op de weg daarnaartoe zag hij aan de oostkust van het schiereiland een bescheiden hofstee waar het boerenkoppel – eerst nukkig en weigerachtig – toelieten dat hij de resterende paar nachten op de hooizolder kon slapen.

Eens het ijs gebroken vielen zijn gastheren best mee… dermate dat zij hem op oudejaar uitnodigden op een – sober maar aanlokkelijk – maal. Lamsvlees en boerenkool overgoten met ‘Blackwood’, een soort distillaat van gerst en allerlei eilandkruiden. Allemaal eigen kweek.

Met het nieuwe jaar ervaarde Jimmy een bijkomende vorm van hartelijkheid… de familie nodigde hem uit de laatste 2 nachten in de ‘bestekamer’ van de hoeve en niet op de hooizolder door te brengen.

2 januari ‘D-Day’ voor Jimmy Devaudrière… eindelijk zouden de nevelen rond zijn opdracht oplossen en hiermee hoopte hij ook van de – aan hem vretende ongerustheid, die hem sinds zijn afspraak met Paul Turner op zaterdag 2 november 1940 – verlost zou zijn.

Bij zijn aankomst in het 17 eeuwen oude Lunna House werden 25 jonge mensen, waaronder 10 dames op het voorplein opgewacht en om klokslag 7 naar een ontvangstruimte begeleid.

De zaal – waar op dit vroege uur de walm van tabaksrook al te snijden was – werd stilaan goed gevuld met officieren, onderofficieren en burgers. Zij met een militaire rang droegen uniformen van de diverse machten.

Sommige aanwezigen begroetten de nieuwkomers hartelijk anderen hielden het bij het typische Britse flegma en voelden zich verheven boven iedereen die – zichtbaar – geen hogere graad dan zijzelf hadden.

 

Bij de aanvang van de meeting werd niemand aan mekaar voorgesteld maar na een summier, 2 minuten durende, welkomstgroet door één, blijkbaar belangrijk RAF lid – pijp rokend stram in houding en met vier vingers van zijn linkerhand in zijn vestzak - vermoedde iedereen dat dit komen zou.

 

Daarna werd het woord genomen door een – vlug tot de kern van de zaak komend - bezadigd geüniformeerd heerschap.

Deze man bleek Lieutenant commander Sir Bernard Yaxley van de Royal Navy te zijn.

 

Sinds Nazi-Duitsland op 9 april vorig jaar Noorwegen heeft aangevallen en bezet was ons land verplicht zich terug te trekken…’ rondkijkend en speurend naar enig teken van emotie ging de man rustig verder ‘…en daarom hebben wij - samen met de gevluchte Noorse regering en verschillende verzetsgroepen – besloten een zuiver clandestiene doch grootscheepse operatie op stapel te zetten.’ Eindigen deed de Lieutenant commander met ‘Aleer ik het woord aan jullie nieuwe bevelvoerders - Major Mitchell en Lieutenant Howarth – geef wil ik het volgende nog zeggen…’ even wachtend ‘… deze operatie kan en zal levens kosten. Mogelijk ook dat van u of het leven van je maat hier naast je. Wees jullie daarvan bewust, blijf alert, strijdvaardig. Uw land en Noorwegen rekenen op u.’

 

Het exposé van de 2 leidinggevende officieren leek alledaags en glashelder.

Er zou een vloot van kleine vissersboten en schepen gevormd worden. Wanneer de Lieutenant het woord nam en over deze bijzondere taak begon spitsten allen de oren want… ‘Met deze vloot zullen wij het transport verzekeren van leden van de inlichtingsdiensten van ons beider landen. Zowel noord-zuidwaarts als west-oostwaarts en omgekeerd…’ even wachten en de spanning verhogen dacht de man ‘…ook het vervoer van materiaal, wapens, munitie, medicijnen en voedsel behoort tot onze taak. Daarnevens stuk gemaakt materiaal en/of wapens zullen naar hier worden gebracht, herstelt en geretourneerd.’

 

Na de uiteenzetting van Mitchell en Howarth werden de nieuwkomers in kleinere groepen verdeeld en vernam Jimmy wat uiteindelijk – al kon hij het al een beetje vermoeden - zijn taak zou zijn…. Niet anders dan een verderzetting van zijn job in het ‘Thirsk Post office’, …telegrafist.

Hij zou het telegrafisch contact met het vaartuig en de Schotse kust enerzijds en anderzijds met de Noorse kust onderhouden.

 

Een dag later werd met de trainingen en de theoretische leerstof van start gegaan.

De te oefenen materie was bovenmatig en op het einde van de dag had iedere leerling zijn stevig maal en herstellende slaap verdiend.

Bijvoorbeeld werd geleerd hoe een zeekaart te lezen. De mechanica van een boot mocht geen geheimen meer hebben voor de 25 aspiranten.

Elkeen moest zich eigen maken aan de specialiteit van de andere want ‘…iedereen kan gedood worden en dus moest – op elk moment – een ander de taak van de getroffene overnemen…’.

 

Her en der werd één en ander opgevangen. Zo zou het – om door de vijand niet onderschept te worden - de bedoeling zijn om enkel ’s winters en bij duisternis te varen.

Om aan de koude te wennen werd de eerste maanden 3 nachten per week buiten geslapen en werd geleerd hoe een positie op zee door de stand van sterren te bepalen.

Het riedeltje van elke dag was dat van de wapenmeester… ‘Dit is je lief…’ en tegelijkertijd hief hij met zijn rechterarm een Lee-Enfield in de hoogte ‘…met haar ga je slapen en met haar sta je op. Laat haar niet in de steek want het kan je dood betekenen.’

Begin augustus bleven er van de 25 rekruten nog 18 over. 2 van hen werden ziek en de 5 anderen ongeschikt verklaard.

Deze resterende 18 waren er klaar voor.

20 uur was het wanneer op zaterdag 30 augustus 1941, eind van de oogstmaand,

de Noorse ‘M/B Aksel’ de haven van Scalloway uitvoer.

Buiten de gewone 6-koppige bemanning voeren Jimmy Devaudrière met 2 van zijn nieuwe vrienden (een technieker en een wapendeskundige), enkele geheime agenten en saboteurs de haven uit. De materiële vracht bestond uit wapens, munitie en valse documenten.

 

De Noordzee was – voor de tijd van het jaar – uitermate wild en zeker niet ongevaarlijk.

De wateren waren zo gemeen onbarmhartig woest dat de - 20 meter lange – boot soms een duik van 12 meter in het dal tussen 2 golven diende te maken.

Hevig rollend en stampend zocht het vaartuig zijn weg.

Velen aan boord, zelfs reguliere bemanningsleden, waren grovelijk zeeziek en lagen tegen 23 uur zwaar uitgeput en uitgeteld ergens in het onderruim.

Later – een beetje van de ongemakken hersteld - deed Jimmy de telegrafist nog verschillende opdrachten op de ‘Shetland Bus’. Maar buiten deze eerste reis was er nóg een die hij nooit zou vergeten.

 

Op een sombere en kille 26 april 1942. Die zondag zou een schip van de ‘Shetland Bus’ de haven van Telavåg binnenlopen, allerhande materiaal afladen, een agent van de Britse inlichtingendienst aan land brengen en 2 Noorse verzetsstrijders naar Scalloway vervoeren.

Omstreeks 3 uur ’s nachts vertraagde het schip en naderde zo geruisloos mogelijk de afgesproken en afgelegen plek aan de kade.

Onverwacht werden 4 lichtflitsen waargenomen en een drietal seconden later volgden 4 knallen… vermoedelijk pistool- of geweerschoten.

Kort daarna was het alsof de hel losbarstte. Het waren nu niet meer gewoon schoten van handwapens maar ook snelle, nerveuse achter elkaar komende losbrandingen. Arnessen de kapitein van de ‘Lundefugl’ erkende onmiddellijk het karakteristiek geluid van de ‘Maschinengewehr 42’ - een geducht Duitse mitrailleuse - gevolgd door het harde droge geluid  van verschillende ontploffende granaten.

Per direct werd het maneuver afgebroken en liet de kapitein het schip keren.

Na Jimmy’s telegrafisch contact met Scalloway kwam het bevel terug naar Schotland te varen. Het was té laat om een wisseloplossing te zoeken en te vinden.

Later werd de draagwijdte van het dramatisch gebeuren duidelijk.

Enkele inwoners van Telavåg hadden de 2 Noorse verzetsstrijders – in afwachting van de aankomst van de ‘Lundefugl’ in huis verborgen.

Deze actie werd door collaborateurs aan de ‘Geheime Staatspolizei’ verraden waarop een inval gebeurde.

Bij de arrestatie ontstond een vuurgevecht waarbij 2 belangrijke Gestapo-officieren werden gedood.

Een wrede en bloederige represaille van de nazi’s kwam er snel op 30 april.

Alle huizen werden verwoest, alle vaartuigen tot zinken gebracht, al het vee weggevoerd en alle mannen in het dorp werden geëxecuteerd of gedeporteerd

Deze barbaarse vergeldingsactie werd – qua omvang wel geringer - menigvuldig vergeleken met de gruweldaad in Oradour-sur-Glane nabij Limoges in 10 juni 1944.

 

Gedurende de 4 jaar durende operatie deed de ‘Shetland Bus’ 198 overtochten en brachten 192 agenten en 383 ton wapens en voorraden over.

Vanuit Noorwegen werden 73 agenten en 373 vluchtelingen naar Shetland vervoerd.

Vierenveertig leden van de groep werden gedood.

 

Nog één overtocht maakte Jimmy Devaudrière in 1945 na de bevrijding van Noorwegen en dat zou ook zijn laatste reis worden.

De ex-telegrafist vestigde zich in de Ringshaugveien in Tønsberg aan de oever van de Oslofjord en niet ver van Oscarsborg waar op 9 april 1940 de zware kruiser ‘Blücher’, door de Noren werd beschoten en tot zinken gebracht.

 

Jimmy bleef tot het eind vrijgezel en sliep - op 96-jarige leeftijd - met een laatste blik op zijn geliefde fjord vredig in.

  

 

U kan ons ook volgen op Facebook > https://www.facebook.com/karel.cumps/

 

Download
SHETLAND BUS.mp3
MP3 Audio bestand 15.4 MB
Download
Klik hier voor een printvriendelijke versie van VVV-034
VVV – 034 - EEN OORLOG IS NIET MEER DE Z
Adobe Acrobat document 546.5 KB


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

 

Vandaag, zaterdag 22 oktober nummer 33… iets over koningsdochters, het ‘Nieuwe Frankrijk’ en broos evenwicht…

 

WE VERTREKKEN NAAR DE ACADIENS

Montréal, Québec, Canada (restaurant ‘les filles du Roy’) - 15 mei 2005

 

We vertrekken naar de Acadiens’

prevelden de 770 maagden

met zilt op de lippen

‘Hier kapitein onder uw hoede...

la Nouvelle-France wacht op hen’

bracht de officier verslag uit

en begeleidde deze

‘filles du Roy’ aan boord

‘Het is onze taak alles in

evenwicht te brengen’

 

verstonden deze

 

MAANDAG 30 APRIL 1663 > EEN KONINKLIJKE BODE HAASTTE ZICH NAAR LA ROCHELLE

Nooit eerder had Pierre, de koetsier, zo een mooi uur van de wolf mogen meemaken.

Nochtans was de man menige keer bij nacht en ontij – in konings opdracht – op pad geweest. Geen enkele windstreek was hem vreemd.

Westwaarts, boven La Rochelle, was de lucht nog duister maar het opkomend licht deden de sterren al verbleken.

Nog enkele ogenblikken en het uur van de wolf, het mooiste uur voor Pierre, was weerom voorbij.

Het schelle geluid van de met ijzer beklede wielen over de kasseien van de Quai Maubec wekten de ingedommelde Chevalier Henri de la Gouléme, intendant van Jean-Baptiste Colbert, minister van de koning.

Bij het naderen van de haven en de prefectuur viel het op dat vangst van de lekkere geep deze maand, net zoals vorige maand en hopelijk nog volgende maand, weer een groot succes was.

Deze maandag was – net als alle andere maandagen – de kater van het zondagse vieren van de vangst. De arme vissers hadden niet méér nodig dan een weinig succesvolle vangst om hun armtierig bestaan even te vergeten en uitbundig de feesttoer op te gaan.

De straten lagen bezaaid met dronken – op de kaden slapende – vissers.

Her en der was er nog een die met gesloten ogen een arm strekte naar een kruik rum, bier of wijn met de ijdele hoop nog een slok zure droom te kunnen nuttigen.

Matrozen van oorlogsbodems voor de rede maakten van dit gebeuren dankbaar gebruik om mee te vieren en zo de sleur van elke verdomde dag te breken.

Verlaten honden en zwerfkatten lieten zich niet pramen en deden zich eveneens tegoed aan de weinige drank die links en rechts – druppelsgewijs – uit een of andere kroes traande.

Enkele vrouwen overleefden – gezien de esbattementen van de nacht – met moeite de rest van de dag. Anderen ruimden in de drankgelegenheden de gevolgen van het liederlijk mannelijk gedrag.

Nog anderen wachtten thuis… vergeefs.

 

Eens op de Quai Duperré naderde de koets het centrum van de stad en werd het menselijk rustiger.

Ter hoogte van de ‘Grosse Horloge’ was de Quai Louis Durand – die de verbinding maakte met de prefectuur in de Rue Réaumur – wegens werken in de straat afgesloten.

De klok in de middeleeuwse stadspoort sloeg net 8 uur.

Na een kort gesprek met Chevalier Henri de la Gouléme zette Pierre zijn weg via de Cours des Dames richting de twee haventorens verder.

Ofschoon de nog heel vroege ochtend liepen er op de – toch heel wat nettere - Cours menige mensen van beide kunne opgewekt fris en aangenaam keuvelend en van de – nu het uur van de wolf voorbij was - opkomende zon genietend.

Bij het zien van de plotse een toeloop naar de kades maande Chevalier Henri de la Gouléme de koetsier halt te houden en poolshoogte te nemen.

Met een bovenmatige kracht werd de immense spanning van de ketting tussen de ‘Tour de la Chaîne’ en de ‘Tour Saint-Nicolas’ opgeheven en zakte de metalen belemmering met een martelend geratel en opspattend water naar de bedding.

Eens deze barrière opgeheven konden zowel vissersboten als oorlogsbodems, handelsschepen de haven, na nauwgezette controle, ongehinderd in- en uitvaren.

Wat de meeste aandacht van het aangroeiend aantal kijklustigen trok waren de 'Aigle d’Or’, de ‘Jardin de Hollande’ en, wat verder af, de ‘Phoénix de Flessingue’.

Alle drie vaartuigen lagen op hun ankerplaats voor de rede van La Rochelle stil en gelaten – op een verder marsorder - te wachten.

Er was een ‘va-et-vient’ tussen de schepen onderling en tussen de schepen en de havenkades.

Kleine sloepen werden te water gelaten en 6 roeiers brachten ze langzaam op het zacht golvende water in beweging.

Op het achterdek zaten de liaisonofficieren en hun adjudanten stonden – met gestrekte rug en het scheepsvaandel fier in de hand – op de voorplecht.

Aan de steigers waar de sloepen aan de kade aanlegden stonden piekeniers die de maritieme oversten aan wal hielpen en hen naar hun respectievelijke voertuigen begeleidden.

Een halve kring soldaten - met hun veel te zware musketten – vormden een buitenste rij. Slechts enkele meters scheidden hen van de burgerbevolking.

Op ieders lippen brandde de vraag waar momenteel niemand een antwoord op had. Wel was iedereen ervan overtuigd… er stond iets te gebeuren.

Chevalier Henri de la Gouléme wist wel beter.

 

130 JAAR EERDER > CARTIER STEEKT DE OCEAAN OVER

In deze periode waren alle Europese ogen gericht op Italië waar de Renaissance furore maakt. Dus ook in Frankrijk.

Alhoewel niet iedereen aan het Franse hof hoog opliep met de nieuwe Italiaanse tijdsgeest was de koning daarentegen wél voor dit humanisme en modernisering te vinden.

Tijdens zijn bezoeken had zijne koninklijke hoogheid, François I, meermaals diepgaande en vruchtbare gesprekken gehad met Leonardo Da Vinci wiens verhelderende theorieën aan de grondslag zou kunnen liggen van een nieuw Frankrijk.

Het landsbestuur moest frisser en meer gericht naar de geest van de tijd en de financiën dienden grondig gerenoveerd worden.

Het grote doel van dit alles – en daarover zweeg de vorst in alle talen – was het verstevigen van het koninklijk gezag en dusdanig ook de macht.  

 

Op 19 maart 1534 belieft het François I, koning van Frankrijk zijn hof, ministerraad, legerleiding en geestelijkheid te convoceren.

Ook hier in de grote koningszaal van het kasteel van Fontainebleau ademde alles Renaissance.

Die dag dus werd het ‘La Cour de France’ geboren die tot het einde van de 18de eeuw zou duren.

In de grote audiëntiezaal zaten François I en zijn gemalin Eleonora van Oostenrijk.

Aan hun voeten speelden de kinderen.

Hij sprak zijn edict plechtig in aanwezigheid van de – toen nog niet zó omvangrijke - adel, de grote officieren van de Kroon en de hoogwaardigheidsbekleders van ‘La Cour de France’.

De essentie van zijn besluit kwam op het volgende neer…

‘Gezien het succes van de Engelsen in de nieuwe wereld geef ik vandaag Jacques Cartier de opdracht nieuwe landen en eilanden in deze ‘Terres Neuves’ te verkennen en een eventuele doorsteek naar het Verre Oosten te vinden…’.

Zijn kortademigheid verplichtte hem even te pauzeren

‘…buiten dat wordt er gewag gemaakt van grote hoeveelheden goud en andere rijkdommen.

Daarom en om nog andere – politieke - redenen is het een absolute plicht onze voet naast die van Engeland te zetten en onze aanwezigheid aldaar te bevestigen, te consolideren en te verdedigen’.

 

Op vrijdag 20 april 1534 vertrok Jacques Cartier aan boord van de ‘Grande Hermine’ uit Saint-Malo voor een eerste oversteek. Een tweede schip zou hem vergezellen. Twee weken later is hij de eerste Europeaan die de bovenloop van de Sint Laurensstroom verkent.

De reis was moeizaam, de zee ruw en het klimaat ongekend hard.

Een bijkomende beproeving was dat velen van de bemanningsleden – en stierven – aan scheurbuik. Maar uit onverwachte hoek kwamen oplossingen om dit netelig probleem onder controle te houden.

 

Op een voorzomers dag in juni meerde de ‘Grande Hermine’ aan in Persé waar luitenant-ter-zee Raymond Léqoui aan wal werd gestuurd om – gezien de precaire gezondheidstoestand aan boord - over de nodige rantsoeneringen en de eventuele te nemen hygiënische maatregelen te palaveren.

De ontmoeting met Donnacona - hoofd van de Irokezen – was gemeend hartelijk en de wijsheid van deze mensen, die nauw met de natuur leefden, hielp de Franse bemanning om de ziekte te verhelpen.

Een soort bouillon of thee van de naalden van de ‘annedda’ (een variëteit van een witte ceder) heeft de Franse bemanning van de ziekte, veroorzaakt door een gebrek aan vitamine C, genezen.

Echter… de goedwilligheid van Donnecona en de zijnen bleef niet duren wanneer zij zagen dat de Franse aanwezigheid niet zo welwillend was. Hun hoffelijkheid neeg meer en meer naar rebellie.

 

In het logboek van de ‘Grande Hermine’  werd hierover uitgebreid gewag gemaakt.

De reis was teleurstellend. Van goud en andere kostbaarheden was geen sprake. Evenmin van een eventuele doorsteek naar het Verre Oosten.

Toch kwam hij niet met lege handen terug.

Domagaya en Taignoagny - zonen Donnacona – vaarden als 2 waardevolle gijzelaars mee terug.

Niet te onderschatten waarde was de medicinale kennis van Donnacona en de meegebrachte zaden en enten van de ‘annedda’ of zoals men in academisch Frankrijk sprak van de ‘arbor vitae’ en de onder de Fransen in het algemeen de ’arbre de vie’.

Vele varenden hadden hun leven hieraan te danken.

 

1661 VERSAILLES > LOUIS XIV, DE ‘ZONNEKONING’ EN DE GROTE KENTERING

76 jaar na Cartier’s eerste ontdekkingsreis naar ‘Terres Neuves’ start het 72-jarige koningschap van Louis XIV.

In de majestueuze ‘Galerie des Glaces’ in het kasteel van Versailles ontvangt hij alle groten der aarde.

Hij gedoogt alles en ieder op voorwaarde dat zij niet grootser en eclatanter zijn dan de ‘Zonnekoning’ zelf wiens stralen over de ganse wereld moesten schijnen.

 

Daags na het overlijden van kardinaal Mazarin op woensdag 9 maart 1661 duidde de koning geen opvolger voor de kardinaal aan maar trok de absolute macht naar zich.

De dag erna wees hij – de opportunistische - Jean-Baptiste Colbert aan als zijn vertrouweling en die kreeg de functie van minister van zowat alles (financiën, economie, kolonies, marine, leger, sociaal gerelateerde aangelegenheden, enz.,).

Die donderdag verzamelde hij de – in Versailles residerende – adel in de ‘Galerie des Glaces’ en declareerde er zijn edict.

Het eerste deel van zijn discours moest iedere aanwezige duidelijk maken wat de permanente en grootse verwezenlijkingen - die de vorst al had waargemaakt – waren en die hij in de toekomst verder zou realiseren.

Uiteraard werd dit voorstel door de aanwezigen op een beleefde, discrete goedkeuring onthaald.

Op het volgend punt zat Colbert met ingehouden adem en onrustige spanning te wachten.

De koning verkondigde… ‘Sinds de ontdekking van het land van de Acadiens door Jacques Cartier in 1534 heeft het hof het besturen van onze kolonie veel te veel aan ‘la Compagnie des Cent-Associés’ overgelaten.

Dit wingewest bestond te veel uit ‘coureurs des bois’, woudlopers, trappers, houthakkers, jagers en bonthandelaars.

De bedoeling was duidelijk… de Fransen in de overzeese gebieden dienden zich – door meer het land te bewerken en de gronden vruchtbaarder te maken - bestendiger te settelen en zo een hechte gemeenschap te vormen.

Hierdoor…’ ging Lodewijk XIV verder ‘…kunnen we de Canadese gronden vaster in ons bezit krijgen en met sterkere hand onze reglementen en wetten in dit nieuwe gebied stellen’.

Net deze landbouwteelt was een netelig punt. Het gebrek aan vrouwen maakte een potentiële groei onmogelijk.

Amper 1 vrouw was beschikbaar voor 14 mannen.

Een eerste stap om het koloniale systeem te wijzigen naar een soevereine raad van Nieuw-Frankrijk, ‘Conseil souverain de la Nouvelle-France’ werd hiermee gezet.

Voortaan zal ‘la Nouvelle-France’ bestuurd worden als een provincie van het koninkrijk.

De koning stopte zijn betoog met ‘De koning aanvaard in al zijn grootheid jullie aanwezigheid en goedkeuring’.

Na een aarzelende geste met de gehandschoende rechterhand verliet Louis XIV en zijn gemalin de imposante zaal maar niet vooraleer hij Jean-Baptiste Colbert attendeerde op een stille jongeman in strakke ridderlijke houding.

Roep hem bij u…’ zei de monarch ‘…er is een opdracht die hij – daar ben ik zeker van – tot een goed einde kan brengen. Een considerabel opportuniteit voor die jongen’ Colbert knikte instemmend.

Na een geluidloos en discrete buiging verlieten de edelen – een voor een – met een hoofse buiging de zaal.

 

DIEZELFDE AVOND IN JEAN-BAPTISTE COLBERT’S KABINET

Beste vriend…’ begon Colbert ‘…wij weten van uw nederige afkomst en we kennen gans je familie uit het verre verpauperde Auvergne…

Colbert deed of hij nadacht en wreef met zijn wijsvinger over zijn rechter neusvleugel en ging verder ‘…mijn diensten - zeg maar spionnen – hebben mij ook al je daden tijdens verschillende veldslagen gerapporteerd en wees ervan overtuigd… wij bleven allen verbluft achter…’.

Even zocht Colbert de juiste woorden ‘…wat ons daarbij nog is  opgevallen is hoe omzichtig je – als liaisonofficier - verschillende conflicten hebt weten te ontmijnen. Al je optredens hebben ons duidelijk gemaakt dat je – op een eminente wijze – taken als diplomaat op je schouders zou kunnen nemen…

Jean-Baptiste Colbert genoot met pretoogjes van de verbaasde blik in de ogen van de jonge man ‘…de kroniek van je operaties zijn zo hoog geklommen dat ze de aandacht van Monseigneur, onze koning, niet zijn ontgaan en op diens persoonlijke recommandatie ben je hier en nu in mijn kabinet’.

Vooraleer de jonge Auvergnat antwoorden kon ging Colbert verder ‘…onze bevolking in ‘la Nouvelle-France’, onze nieuwe provincie, stagneert en daarom heeft de koning beslist van – binnen de 10 jaar – een 800 tal jonge, gezonde en huwbare meisjes naar onze overzeese gebieden te sturen. Deze vrouwen werden al gerekruteerd uit honderden jonge wezen, weduwen en alleenstaanden… allen katholiek en in het bezit van een getuigschrift van goed gedrag en zeden…’ na een korte adempauze waar van Colbert gebruik maakte even aan zijn - pas geleverde - Armagnac uit Aire-sur-l'Adour te nippen ‘…de staat verziet hen van een jaarwedde aan voedsel, kledij, noodzakelijk onderhoud en de overtocht naar onze nieuwe provincie. Na hun – eventueel – huwelijk verwerft het koppel een grond - met een oppervlakte van 10 hectaren - in eigendom’.

Alsof Colbert zijn woorden diende te wegen wandelde hij even naar het raam en keek naar de riante – op kleurrijke lente explosies wachtende - tuinen van Versailles.

‘Deze jonge vrouwen zullen – met de genereuze geste van de koning – ‘Les filles du Roy’ genoemd worden’.

Laatstgenoemde bijzonderheden waren voor de jonge man nieuw en vermoedde nu dat hem waarschijnlijk een speciale taak zal worden opgedragen. Lang hoefde hij hier niet op te wachten.

Louis XIV geeft u de opdracht deze maneuvers verder uit te werken. Monseigneur rekent erop dat binnen 2 jaar het eerste schip de grote westwaartse oversteek maakt en…’ hem recht in de ogen kijkend ‘...de koning aanvaard geen neen. Dus…’?

Jean-Baptiste Colbert ging aan zijn schrijftafel zitten schonk zich nog een Armagnac in en vulde een tweede glas.

Zonder woorden - maar met een eenvoudig handgebaar – noodde hij de nieuwe intendant op een glas van dit oudste wijndistillaat.

Laat ons nu een heildronk op het volledig welslagen van deze missie brengen…’ het glas heffend ‘…op u Chevalier Henri de la Gouléme’.

 

MAANDAG 30 APRIL 1663 > CHEVALIER HENRI DE LA GOULÉME IN LA ROCHELLE

De silhouetten van de schepen voor de rede van La Rochelle trokken de aandacht van Chevalier Henri de la Gouléme.

Weldra zouden de ‘Aigle d’Or’ en de ‘Jardin de Hollande’ hier aan de kade van de veilige binnenhaven aanmeren.

Genoeg getalmd dacht de intendant en gaf zijn koetsier het bevel hem terstond – via de Rue sur les Murs en Rue des Fagots – naar de prefectuur te brengen.

De begroeting tussen Chevalier Philippe de Tessin, de prefect en Chevalier Henri de la Gouléme was moeilijk hartelijk te noemen. ‘Tja…’ dacht de prefect ‘…weer iemand uit het hoofse Versailles’.

Deze – enigszins ongemanierde – houding ondergroef het humeur van Chevalier Henri de la Gouléme geenszins.

Met een glimlach en een wuft handgebaar wuifde hij alle opmerkingen, richtlijnen, geboden steun en – al dan niet gemeende – complimenten als stof van zich af… de man was zich van zijn taak bewust.

 

Die middag trok hij te voet en zonder escorte naar ‘la Raie Royale’ een havenkroeg waar men – werd hem verzekerd - de beste ‘mouclade’ werd geserveerd.

Na dit – toch vrij eenvoudig – maal werd hij per koets opgehaald en Pierre kon zijn opluchting amper onderdrukken… zo was hij aan het aimabel gezelschap van Chevalier Henri de la Gouléme gehecht geraakt.

Ditmaal werd de koets geëscorteerd door een sectie - met veel té zware musketten zeulende – soldaten.

De volgende dagen bezocht hij alle instellingen waar ‘Les filles du Roy’ ondergebracht waren.

Elk klooster, pastorij, kostschool of huizen met inwoners van hogere standing vereerde hij met een bezoek.

De dag nadien bracht Chevalier Henri de la Gouléme een visitatie aan de havenautoriteiten waar havenmeester - monsieur Joseph Mordant - hem een glas ‘vloeibare zon’ aanbood.

Vorige maand van een bevriend kapitein gekregen die het op zijn beurt van een creoolse distilleerder uit Martinique als onderhandse betaling ontving’.

Monsieur Mordant kon met moeite een monkellachje onderdrukken

Weet je…’ vervolgde hij ‘…ze distilleren dit goedje uit suikerriet… waar halen ze het toch’!

Donderdag 3 mei stond een schouwing van beide schepen op de dagorde.

Nicolas Gargot de La Rochette, kapitein van de ‘Aigle d’Or’  en Jean Guillon de Leaubertière, kapitein van de 'Jardin de Hollande’ ontvangen de intendant op de valreep van het schip. Eens op het dek werd de gast met de nodige honneurs ontvangen.

Kapitein de La Rochette begeleidde zijn twee gasten naar het stuurwiel vanwaar ze elke beweging op het schip konden monsteren.

De klerken van beide schepen noteerden consciëntieus alles wat aan boord werd gebracht.

Dieren, voedsel, drinken, kledij, beddengoed, medicijnen, de nodige ammunitie en nog veel meer.

 

Die vrijdag 4 mei – bij het ochtendgloren - stuurde Chevalier Henri de la Gouléme een koninklijke ijlbode naar Versailles.

Bij ontvangst hiervan was Colbert een weinig verrast door de bondigheid van de inhoud… ‘de Aigle d’Or en de Jardin de Hollande liggen geladen, opgetuigd en klaar om te vertrekken.

De 40 jonge vrouwen zitten in hun respectievelijke onderkomens gepakt en gezakt. Binnen het halfuur kunnen allen aan boord zijn. Nu is het enkel wachten op de goede weersomstandigheden om de ankers te lichten’.

Vier weken waren de weersomstandigheden abominabel. Of er waren desastreuse onweders of de winden waren te hevig of kwamen uit de verkeerde streken of er was te weinig wind om de zeilen te kunnen hijsen.

Het noodlot kan de zee niet blijven teisteren.

Op 3 juni stond, niet zonder enige trots, Chevalier Henri de la Gouléme op de achterplecht van de ‘Aigle d’Or’ en zag La Rochelle langzaam kleiner worden tot hij, verblind door de opkomende zon, nog enkel een waas van licht zag.

Het zilte van het opspattende water mengde zich – zonder onderscheid te maken – met de zoute traan.

 

Een dag later kwam opnieuw een boodschap aan op het kabinet van Jean-Baptiste Colbert. Ditmaal van Chevalier Philippe de Tessin, de prefect van La Rochelle

Vandaag, woensdag 3 juni om 7 uur, hebben de Aigle d’Or en de Jardin de Hollande de ankers gelicht.

De last, bemanning en passagiers waren compleet. De havenkapelaan heeft beide schepen gezegend en gebeden op een behouden passage’.

 

‘En espérant pour le mieux’ waren de woorden die Jean-Baptiste Colbert en Louis XIV, de ‘Zonnekoning’ murmelden na het lezen van dit laatste bericht.

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

Download
LES FILLES DU ROY - Jean-Marc Desbois.mp
MP3 Audio bestand 5.4 MB

HIJ DACHT OF ´ZIJ´

vandaag, zaterdag 3 september nummer 32… iets over dynastieën, sprookjes, gezelschapsspelen en gele linten…

 

HIER IN PARSA WIL IK ZETELEN EN VAN HIERUIT MIJN LAND BESTUREN

Persepolis, Iran – 11 mei 1998

 

ZIJ DIE DE WEG VOOR EEN NIEUW GESLACHT EFFENDE

Een diepe, onnatuurlijke slaap hield de oude Mitra in een vorm van bewusteloosheid.

Ontwaken deed ze in de duisternis maar deze duisternis werd niet lichter en maakte haar niet vrijer.

Zij wist, maar kon het niet bevatten dat hierbuiten donkerte onbestaande was.

Nooit had zij kunnen vermoeden dat ze deze weg terugwaarts moest aanvangen en voltooien.

Mitra wist welke taak de goden haar hadden gegeven en deze opdracht zou zij – hoe dan ook - tot een goed einde brengen.

Dan ruimden de duistere nevels plaats voor lichtere en warmere klaarten tot enkel tintelende okerkleurige beelden restten.

Dit is het, dit is het beeld dat de goden in haar hersenen hadden gecreëerd.

Het duurde een tijd vooraleer Mitra’s zicht zich aan het felle woestijnlicht had aangepast.

De geestelijke reis of overgang - die achter de rug was - had haar afgemat.

Tegen de avond aan hield een groep bedoeïenen aan de oase halt en noodde haar op een maaltijd waarbij haar de lekkerste delen van het – aan het spit - gebraden schaap niet werden onthouden.

Op haar vraag beantwoordde de Cihangir, de leider van het gezelschap, met graagte… ‘Eerbiedwaardige dame, u bevindt zich hier in de oase van Seyyedan in de streek Naqsh-e Rustam in Fārs op de handelsroute vanuit Indië naar de Middellandse zee…’ bij het zien van haar niet begrijpende, verdwaalde en afwezige blik vervolgde hij ‘… Dame, u bent alleen en overgelaten aan snoodaards die het niet goed met u menen. Misschien loopt u het risico verwond – of erger nog - gedood te worden door een roedel wolven. Ga met ons mee langs de Koninklijke weg naar Sardis of ga naar Bagdad of Damascus’.

 

Mitra keek bedachtzaam en rustig want zij wist dat de goden haar hadden gestuurd.

‘Door de goden ben ik gezonden met een missie die ik te vervullen heb. Uw gastvrij aanbod aanvaarden is mij niet toegestaan, heer’.

Achter haar lag de oase en vóór haar rezen de bergen van ‘Naqsh-e Rustam’ op en toen wist ze ‘Hier, op deze plaats, zal mijn zoon Darius zich met zijn gevolg vestigen en hier zal ook de laatste rustplaats van Xerxes mijn kleinzoon in de rotsen uitgehouwen worden’.

Met deze gedachten sliep Mitra die avond gerustgesteld in en droeg de wetenschap dat de goden haar nóg meer genegen zouden zijn.

Gunstiger kon de toekomst voor Mitra niet meer zijn. En deze goddelijke genade zal méér dan nodig wezen.

 

Haar kennis van het ‘Fârsi’, zoals het Perzisch hier in de streek werd genoemd, maakten de onderhandelingen met de dorpshoofden veel vlotter en haar kracht van overreden en vriendelijkheid droegen ertoe bij dat de omgang met hen die de macht dachten te hebben coulanter en meer toegeeflijk.

Het zaadje werd geplant en binnen een menselijke eeuw komen haar nazaten om op deze plaats ‘Tægt e Djæmsjid’, namelijk ‘Parsa’ te stichten.

Dit zal géén stad worden zei Mitra maar een zetel van waaruit mijn nakroost over Perzië zal heersen.

 

TIE A YELLOW RIBBON ROUND THE OLE OAK TREE

10 jaar lang liep Tony - zo noemde men de kleine Griek - Michael Anthony Orlando Cassavitiso rond in ‘Hell’s Kichen’ in Manhattan.

Hij vond er zijn weg in de kleine straatjes aan de oostelijke oever van de Hudson.

Met de Spaanse radheid van zijn Portoricaanse moeder bewoog hij zich glad en gedreven tussen zijn Ierse vriendjes in dit arm arbeiders bastion.

Niet te benauwd om samen met hen kattenkwaad – of nog erger – uit te steken.

Samen gingen ze – georganiseerd – hun schoenpoetsplaatsen kriskras in de stad innemen en verdienden zo een kleine stuiver om dit later in ‘Joe's Candy Store’ in de buurt rond de ingang van de Lincoln Tunnel te verbrassen.

Tot dan duurde Tony’s zorgeloos vrijbuitersleventje.

 

15 jaar later liep Tony Orlando al even begeesterd als voorheen door ‘Greenwich Village’ waar hij een overvloed aan gelijkgestemde zielen aantrof.

Van kroeg over pub naar saloon… overal trof hij iemand aan met wie hij de wereld nog niet had verbeterd.

Gebrek aan een ‘dime’ voor een bourbon of een Budweiser? Geen nood want een bevriend bandje gaf hem een teken en alras sprong Michael op een vlug, instortend en geïmproviseerd podium en begon uit volle borst mee te zingen of – beter nog – eigen songs te improviseren.

In de ‘Little Heaven’ ontmoette hij Neil Sedaka. In een andere ‘Greenwich Carré’ zat Carole King – samen met Connie Francis hem op te wachten.

En hoe later de nacht vorderde was een ontmoeting met Simon en Garfunkel in de ‘New Weaving Mill’ gegarandeerd.

In die periode ontmoette hij ook een duo jonge zangeressen en zo ontstond een nieuwe succesvolle groep met songs als ‘Candida, ‘Knock Three Times’ en – vanzelfsprekend - ‘Tie a Yellow Ribbon Round the Ole Oak Tree’.

 

HELGE EGELAND, DE MAN DIE ZIJN EIGEN DOOD DROOMDE

Het is zomerwarm in juli 1903. Hoewel er hier in de rustige Oslofjord niet veel van te merken valt staat de wereld op een keerpunt wat communicatie, industrie, politiek, cultuur en sport betreft.

Een eerste radioverbinding tussen Engeland en Amerika is een feit, in Servië wordt de ganse koninklijke familie vermoord, Frankrijk wordt doorkruist door een meute bizarre mannetjes op nog gekkere fietsen… de start van de eerste Ronde van Frankrijk is gegeven en in Amerika wordt Henri Fords eerste auto verkocht en tenslotte wordt in Nederland het eerste elektrocardiogram uitgevonden.

 

En terwijl de nieuwe eeuw aan een, bijna oncontroleerbare, hoge snelheid verder dendert zijn een paar Noorse en Zweedse archeologen op de resten van een – mogelijk – oud Vikingschip gestoten. Niet lang daarna werd hun hoop bevestigd en hier in een grafheuvel bij de boerderij van Oseberg… een vondst die een bovenmatige hoeveelheid aan informatie over de Vikingen en hun levenswijze zou opleveren.

Maar het meest frapperende voor Helge Egeland, een jonge archeoloog, was niet direct het schip an sich maar wat het schip borg en dat bood hem een overvloed aan gegevens.

Hij had immer al gedroomd en gehoopt een link te kunnen leggen tussen Scandinavië en het Midden-Oosten.

Hier, bij deze grafheuvel, wist hij voldoende indicaties te kunnen vinden waarmee hij zijn theorieën zou kunnen staven.

Van zijn hiërarchische baas kreeg Helge Egeland de toelating om – enkel tijdens zijn vrije tijd – zijn persoonlijke studie hieraan verbonden verder te zetten.

Diezelfde avond nog overliep hij zijn gemaakte aantekeningen. Ongeduldig overliep hij daarna zijn vandaag gemaakte nota’s en die gaven hem nog een dieper inzicht.

Naast diverse goederen bevonden zich op het schip, een ‘Knarr’, twee vrouwelijke skeletten met een – afgaand op de resten van hun kledij en bijhorende sierraden – hoog aanzien.

Het geraamte van de oudere vrouw zou dit van koningin Åsa kunnen zijn en volgens de ‘Faculteit Geschiedenis’ van de universiteit van Oslo waren haar voorouders uit het gebied van de Zwarte Zee afkomstig.

Dit laatste staafde de theorie van Helge Egeland nog meer aangezien het eindpunt van de Koninklijke weg in de stad Sardis (in het westen van Turkije) lag en van waaruit een zekere vaarroute naar Noorwegen open lag.

Nog meer indicaties waren de aanwezigheid van een metalen tandenstoker, wollen kledingstukken, wandtapijten… al deze dingen betekenden in de 9de eeuw een grote weelde en waren een statussymbool.

Later kwam Helge Egeland bij andere opgravingen en na accurate analyses van stukjes zijde tot de bevinding van een zekere intensieve handel met Perzië en het Byzantijnse rijk bestond.

Later zijn ook bewijzen gevonden dat de Vikings ook deelnamen aan de handel via de Zijderoute vanuit China.

 

Na de eerste wereldoorlog was Helge Egeland als officier bij het ministerie van marine gedetacheerd en deed er als expert onderzoek naar de wrakken van gezonken Noorse vrachtschepen en geallieerde oorlogsbodems.

Op een mistige, killige herfstnacht in 1918 liep het mis. Tijdens een routinemissie stootte hij op een zeemijn waardoor hij – op de leeftijd van 21 jaar - het leven liet.

Op allerheiligendag werd hij met alle militaire eer en in het bijzijn van zijn legeroversten, politieke gezagvoerders en de Noorse aartsbisschop op het ereveld van ‘Akershus Festning’ in Oslo begraven.

 

50 jaar later in de ochtend van 2 januari 1970 waren het de eerste zonnestralen die een aangenaam licht de grote slaapkamer in de ‘Mellbyedalen’ in Bygdøy brachten.

Helge Egeland werd hartig begroet door Kathrine zijn getrouwe huishoudster die hem al jaren bijstond.

Wat een droom heb ik vannacht beleefd…’ vertelde hij haar ‘…dat hou je niet voor mogelijk’.

Met een klein gebaar onderbrak zij hem en wees vriendelijk op de voorpagina van de krant van de dag.

Kathrine kon met moeite een glimlach onderdrukken wanneer zij Helge’s blik zag.

Zijn gelaatsuitdrukking, bloeide open bij het lezen van de krantenkop ‘Eindelijk, na 67 jaar, ziet archeoloog Helge Egeland zijn theorieën bevestigd. Het is heden bewezen dat Noorse Vikings in de 8ste en 9de eeuw handelscontacten met Perzië onderhielden’.

 

Helge Egeland zou zo maar een gewone Noorse jongen kunnen zijn die met passie en bezieling ten dienste van zijn land stond.

Een gewone Noorse jongen die stierf tijdens de dienst en bleef leven voor de dienst.

 

DE TUINMAN DIE - VELE DODEN STERVEND – ZIJN LOT NIET KON ONTLOPEN

De man was toen – in 1961 – nog jong en zoals elke ander schoolplichtige jongeling was het volgende ook voorgeschreven lectuur.

Uiteraard was – zoals met vele andere zaken – deze leesstof niet in zijn geest vast geankerd en in de lichte nevelen van onverschilligheid in 1961 blijven hangen.

Het gedicht/verhaal over een tuinman – de protagonist die jammer genoeg geen naam waardig was - werd hen in de humaniora jaren als obligate lectuur voorgeschoteld.

Nu vertelt de man van toen het - door de tijd – licht aangepast verloop.

 

Op een mooie Perzische ochtend wordt een edelman in zijn slaperige rust gestoord door het angstig geroep van zijn, uit de rozentuin komende, tuinman 

‘Meester, Meester…’ de tuinman liep, bleek bevend en paniekerig roepend, naar zijn meester ‘…net heb ik de dood in de rozentuin ontmoet’ waarop zijn meester haastig beval ‘Neem mijn vurigste ros en spoed u onverlet naar Isfahan…’.

De tuinman verliet spoorslags de stad en galoppeerde in allerijl richting Isfahan.

Later die dag – tijdens een wandeling in de rozentuin - stootte de edelman op de dood ‘Dood, jij vermaledijde, vanmorgen, heb je mijn tuinman hier bedreigd’ waarop de dood rustig antwoordde ‘Edelman, je brave tuinman heb ik niet bedreigd… veeleer was ik verbaasd hem hier aan te treffen…’ en na een nietszeggende edele blik antwoordde de dood ‘…want ik moet hem vanavond halen in Isfahan’.

 

De lering hier is duidelijk dat de mens zijn lot en – dusdanig ook – de dood nimmer kan ontlopen.

Echter, dit verhaal van Pieter Nicolaas van Eyck uit 1926 was - ofschoon steeds door de schrijver verzwegen – een letterroof van eerder verschenen geschriften.

 

Eerder nog in 1923 vertelde de Franse schrijver Jean Cocteau hetzelfde verhaal in ‘Le Grand Écart’Verder duiken deze verhalen al in de 9de eeuw in verschillende Islamietische, mystiek gerichte geschriften op.

 

Het verst van ons verwijderd, de 10de eeuw voor onze tijdsrekening, liggen de wortels van het verhaal - waarin koning Salomon een gesprek heeft met de ‘Engel des Doods’.

Na Pieter Nicolaas van Eyck zijn nog vele andere versies, al dan niet bewerkt of gewoon gekopieerd, verschenen.

Ergo… ‘De dood is nooit ver weg’.

 

TIE A YELLOW RIBBON ROUND THE OLE OAK TREE (BIS)

Die zondag op 4 november in 1979 begon – maar zou niet verlopen – zoals de meeste zondagen in Teheran.

Brian Strathern had samen met zijn vrouw Deborah van een zondagse breakfast genoten.

Het koppel woonde in de residentiele wijk waar de meeste ambtenaren van de verschillende ambassades in Teheran verbleven.

Ze stonden klaar om in hun ‘Chevrolet Chevy Van’ uit 1976 naar de kapel in de Amerikaanse ambassade - waar ze de protestantse eredienst zouden bijwonen – te vertrekken.

Onderweg pikte Brian Strathern zijn collega Daniel Josette.  Tijdens de dienst zou deze laatste - die niet kerkelijk was - nog enkele dossiers voor een belangrijke meeting maandag voorbereidden.

De twee mannen, beiden afkomstig uit Cincinnati Ohio, kenden mekaar al sinds kindsbeen af en konden het perfect met elkaar stellen.

De drukte op weg naar hun ambassade in de ‘Taleqani Street’ was veel intenser dan op andere zondagen. Vele, meestal jonge, twintigers liepen fel gesticulerend in hun richting mee.

Brian Strathern diende derhalve zijn snelheid te milderen en werd op bepaalde momenten tot stilstand gebracht.

Zijn collega Daniel Josette besloot uit te stappen en zijn weg te voet verder te zetten en hij heeft – en dat was zijn geluk – de Amerikaanse ambassade nooit bereikt.

 

 

Op maandag 5 november waren de gebeurtenissen in Teheran wereldnieuws.

De dag voordien had een groep studenten – die de ‘Iraanse Revolutie’ wilden steunen - 63 diplomaten en burgerpersoneel in de ambassade van de Verenigde Staten gegijzeld.

Enkele diplomaten – waaronder Daniel Josette - konden ontkomen door onderdak te zoeken in de ambassade van Canada. Een aantal anderen, waaronder vrouwen en een aantal buitenlanders, werden vrijgelaten. Deborah was één van hen.

De gijzeling zou 444 dagen duren en eindigen op 20 januari 1981.

 

Alles wat zich hier in de hoofdstad afspeelde bracht in de Verenigde Staten een enorme golf van patriotisme teweeg.

Op alle televisie- en radiozenders galmde het liedje van Tony Orlando uit de luidsprekers.

Iedereen zong ‘Tie a yellow ribbon round the ole oak tree’ zowel uit volle borst, sereen, weemoedig of ontroerd mee.

Overal, in alle Amerikaanse staten en zelfs vele andere Westerse landen, werden gele linten aan oude eiken gebonden.

Dit lied en dit geel lint werd een symbool van de vrijlating van de Amerikaanse gegijzelden.

 

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

 

Download
TIE A YELLOW RIBBON ROUND THE OLE OAK TR
MP3 Audio bestand 4.6 MB

HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 13 augustus nummer 31… iets over stad van eilanden, een testament en prijzen…

 

MIDDEN DE SCHERENKUST GESTOELD OP 14 EILANDEN

Stockholm – 28 maart 2004

 

NAZOMER 1813 IN KIEL

Het was een mooie zachte Kielse nazomerdag in 1813. Verschillende strandhutjes en kraampjes aan de Kieler Förde waren al gesloten. Meerdere beschuttende rieten manden waren intussen - voor de winterstockage – naar de opslagloodsen gebracht.

De 22-jarige Merete maakte nog gretig gebruik van een geïsoleerde strandmand. Nog één avond zou ze van het Duitse strand genieten.

Na een verblijf bij haar familie in Duitsland zou zij morgenochtend met een kolenschip naar Nyborg op het Deense Fyn vertrekken. Daar wachtten haar ouders, notaris en mevrouw Myrvold, haar op om dan samen – met een passageschip - naar Tønsberg in de Oslofjord te varen.

 

VRIJDAG 1 OKTOBER 1813 - DE REIS MET DE MEEVARENDE ONHEILSMARE

Tijdens haar, niet zo comfortabele zeereis, ving Merete verschillende onheilstijdingen op. Niet dat het meisje helemaal begreep waarover het echt ging maar de toon en de bijhorende gesticulatie boezemde haar wel enige bezorgdheid in.

De eentonige tocht door de Storebælt werd wat aangenamer gemaakt door de aimabele gesprekken met de charmante Jean-Jacques Bernotin, een diplomatenzoon uit het Franse Narbonne.

Deze jongeman kon haar sussen en na zijn geruststellende uitleg wist het meisje dat deze alarmerende geruchten waarschijnlijk fel overdreven waren en alle rampspoed aan hen wel zou voorbijgaan.

Bij aankomst aan de Sydkajen in Nyborg wachtte Merete’s familie haar – met een gevoel van opluchting - op. Maar de verademing was van korte duur.

Notaris Myrvold vertelde haar van de – zo werd her en der gefluisterd - op til zijnde onlusten in Noorwegen, hun thuisland.

Slechte tijdingen komen zelden alleen en dat besefte Merete wanneer ze de – net ontvangen envelop van haar Zweedse verloofde Jon – opende.

Meteen wist ze dat, gezien de gewijzigde geopolitiek, Jon de verloving kort en onverbloemd verbrak.

 

HERFST 1813 – OP ZOEK NAAR VEILIGHEID

Door de oorlog tussen Frankrijk en Rusland zou Denemarken zwaar getroffen worden en het bezit van Noorwegen verliezen. Hierdoor dreigde beroering, chaos, ongeregeldheden en misschien wel geweld.

Daarom besloot de Noorse familie de overtocht naar huis niet via het gevaarlijke Kattegat te nemen maar opteerde een koets te huren die hen van Nyborg over Århus en Aalborg naar Hirsthals zou brengen.

In Hirsthals wachtte hen dan nog alleen een korte vaart over het Skagerrak naar Kristansand.

Bij hun aankomst op de Vesterveien in Kristiansand wachtte een koerier uit Tønsberg hen op met het beangstigend nieuws dat de Oslofjord één van de vele broeihaarden was.

Daarom besloot de notaris zijn familie naar het afgelegen Eidfjord te brengen waar ze – daar ging hij tenslotte vanuit – veilig waren.

De weg over de Hardangervidda was moeilijk, zwaar en niet ongevaarlijk. De hulp van een ervaren gids was een noodzakelijkheid.

De smalle weg krulde zich op- en neerwaarts door het onherbergzame landschap van het plateau.

Vier lange dagen duurde de tocht. Twee nachten sliepen ze, oncomfortabel, in de koets en eenmaal was het geluk aan hen en sliep de familie in een verlaten hut.

De laatste dag werd het meegebrachte voedsel ontoereikend en aten ze bergkruiden en dronken van het gesmolten gletsjerwater.

De mensen in Eidfjord verwelkomden de Noorse familie uit Denemarken met open armen.

Vader Myrvold kon zijn notarisambt opnieuw uitoefen en een kantoor beginnen.

 

14 JANUARI 1814 – EEN NIEUWE UNIE ‘HOOP OP EEN NIEUW BEGIN’

Door Napoleons nederlagen verloor Denemarken een bondgenoot en geraakte hierdoor geïsoleerd.

De Denen sloten op 14 januari 1814 vrede met Zweden. Na bijna 300 jaar kwam een einde aan de ‘Deens-Noorse Unie’ en behoorde Noorwegen voortaan bij Zweden.

Merete’s vader werd – gezien zijn diplomatieke competentie naar Oslo geroepen om het nieuwe Noorwegen op de rails te zetten.

Een grote riante villa - met weergaloos zicht op de Oslofjord - op de Ankerveien  in Holmenkollen werd hem ter beschikking gesteld.

De familie en dochter Merete voelden er zich onmiddellijk thuis en het duurde geen eeuwigheid voor de - ondertussen opengebloeide jongedame - een graag geziene figuur in de hogere kringen werd.

Op een septemberavond in 1827 werd zij en haar ouders door koning Karl III Johan in het kasteel Akershus op een galadiner uitgenodigd.

Het krioelde er van menig – zowel Noorse als Zweedse - politici, diplomaten en militairen.

Daar ontmoette de toen, niet meer zó jonge, 36 jaar oude Merete de Zweedse gardeofficier Sten Olsson uit Simrishamn.

Hoewel er geen natuurlijke haast bij was werd toch beslist geen overbodige tijd te verspillen en het huwelijk zo vlug mogelijk te voltrekken.

Na een glorieus huwelijksfeest op dinsdag 19 juli in 1831 vertrok het jonge koppel op een reis naar Ulvik in de streek waar de bruid de mooiste jaren van haar jonge leven had doorgebracht.

Gezien hun status en voor beider securiteit hadden de veiligheidsdiensten en het hof geopteerd voor een klein onooglijk pensionnetje in een bescheiden dorp en dunbevolkte regio.

Maar de aangehaalde positie, aanzien en veiligheid waren niet de echte redenen om deze locatie te kiezen. De planning van de overheden was ingewikkelder.

Want… ’het wonder was geschied…’ na drie dagen verblijf beviel Merete van een bloem van een baby.

Niemand had dit onwaarschijnlijke – bevallen op een ouderdom van 40 jaar - kunnen bevroeden.

Een koerier werd – om het heuglijke nieuws te bezingen - onverwijld naar Oslo gestuurd.

De dag na het vertrek van de ijlbode vertrok ook het koppel met het pasgeboren kind terug naar Oslo.

Twee dagen na hun afreis werd een levenloos 16-jarig dienstmeisje uit de fjord gedregd. Het was het lichaam van een jonge deerne waarvan iedereen in het dorp wist dat zij de dag ervoor nog hoogzwanger was.

 

De week na hun retour in de hoofdstad werd het pasgeboren meisje – in aanwezigheid van allen die in die tijd iets te betekenen hadden – in de Domkirke aan de Karl Johans gate in Oslo onder de naam Hild Olsson gedoopt.

Niet veel later werd Sten Olsson in diskrediet gebracht. De geruchten gingen dat hij enorme speelschulden had opgestapeld. Zoveel dat een gewone mens die nooit zou kunnen vergoeden.

Daarbij kwam een – niet altijd grondig onderbouwd – vermoeden van niet zo fraaie connecties met de Zweedse misdaadorganisaties die dan weer aan de staatsveiligheid gelinkt zouden zijn.

Op een winterdag in 1857 werd het lichaam van Olssen in de bossen ten zuiden van Hamar gevonden. Het lichaam was onherkenbaar verminkt en aangevreten door wilde zwijnen. De zaak werd – waarschijnlijk in het belang van de staat – zonder gevolg geklasseerd.

 

MERETE ALS DE GROOTMOEDER VAN HET NIEUWE NOORWEGEN

Het best bewaarde geheim van de familie Myrvold deed wat een geheim moet doen… bewaard blijven.

Als iemand er al een allusie op maakte of de feiten in twijfel trok werd dit onmiddellijk als klinkklare nonsens naar het rijk der fabelen gestuurd. Niemand durfde het beamen en niemand hoefde het te ontkennen.

De kleine Hild groeide levenslustig en onbezorgd als enig kind binnen een belangrijke en invloedrijke familie.

Op een mooie zomerdag in 1857 huwde de 26 jaar oude Hild met de 15 jaar oudere zeekapitein Gunnar Kroch.

Op een zondag in de lente noodde oma Merete de hele familie – samen - naar de eredienst van de Lutherse kerk.

Na de eredienst ontmoetten de aanverwanten – al dan niet - toevallig Jean-Jacques Bernotin, de reisgezel van Merete op weg naar Nyborg. De lichte blos en schichtig wegkijkend gedrag van oma wees op méér.

Over dit voorval werd later nooit meer gesproken en nimmer aandacht geschonken.

 

Gunnar Kroch, een ervaren zeeman, had na een noodsituatie tijdens een vaart een been verloren en werd daarom ongeschikt verklaart om het bevel over een schip te voeren. Hij werd lesgever aan de nationale zeevaartschool.

Bovendien had de man een grondig inzicht in de diplomatie en de staatskunde.

Op het einde van de negentiende eeuw had de Noorse koopvaardij een enorme expansie en werd zelfs één van de grootste zeevaartnaties in de wereld.

Op dat ogenblik groeide het besef de maritieme importanties veilig te stellen. Dit wetend vroeg het land aparte consuls om de Noorse scheepvaart in het buitenland bij te staan en te verdedigen.

In 1875 werd de, toen 59-jarige, Gunnar Kroch naar het Zweeds parlement op Helgeandsholmen in Stockholm gestuurd.

In een van de grijze bijgebouwen werd hem een klein kamertje als werkplaats toegewezen. Zo mistroostig, droevig, deprimerend en melancholiek deze nietige ruimte was zo riant, zonnig en luchtig was het zicht dat hij kreeg door het kleine raam.

Daar ontplooide de Riddarfjärden , de bevallige baai in het Mälarsjön, zich majestueus voor hem.

Die maandag begon hij aan zijn - waarschijnlijk laatste – carrière. Als zeekapitein zou hij van hieruit zijn land en staat vertegenwoordigen en bepleiten.

 

27 NOVEMBER 1895 – DE ZWEEDS-NOORSE CLUB IN PARIJS

In september dat jaar wordt Gunnar Kroch op een missie naar Parijs gestuurd.

In een van de meest beroemde en drukstbezochte clubs van Parijs… de ‘Svensk-Norska Klubben’.

In de club waren contacten met en tussen industriëlen, adel, clerus en kunstenaars schering en inslag.

Het riante gebouw – in empirestijl - lag op een heel mooie, elegante, mondaine boulevard in de Franse hoofdstad.

 

‘Er is een vergadering gepland…’ werd hem door zijn Noorse overste gezegd ‘…tussen een groot, invloedrijk Zweeds industrieel en een groep advocaten en notarissen’.

Na een korte pauze ging zijn chef verder ‘Niemand weet waarover het gaat maar het blijkt een vergadering van het grootste belang te zijn…’ uiteraard keek Gunnar Kroch verwonderd en zelfs een beetje beducht.

Later bleek dat de grote industrieel Alfred Bernhard Nobel was en dat hij hier op 27 november 1895 de laatste versie van zijn testament tekende.

Deze geheime en geslaagde opdracht was meteen ook de laatste van kapitein Gunnar Kroch. Na deze missie leidde hij met Hild een onbezorgd en in harmonie met de natuur bestaan in zijn mooie fjorden… en nooit waren die zo oogverblindend en nimmer was de zee zo – zonder omwegen - nabij.

 

1905 – NOORWEGENS ONAFHANKELIJKHEID

De nakroost van wijlen notaris Myrvold was onderwijl uitgezwermd en over de ganse wereld verspreid. Op een paar uitzonderingen na hadden ze allemaal enige besogne binnen het diplomatiek korps, wetgevende macht, landsverdediging en zelfs binnen de clerus.

Anderen maakten zich verdienstelijk in de geneeskunde, wetenschap of waren toonaangevend in de kunstwereld.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat verschillende onder hen aan de wieg stonden van het nieuwe Noorwegen.

Na eeuwenlang leven in verschillende unies en gebonden aan steeds andere naties is Noorwegen eindelijk een onafhankelijke staat, een vrije eigenheid met koning Haakon VII, een Deense prins, als eerste staatshoofd in het nieuwe bestel.

 

EVEN TERUG BETREFFENDE EEN ‘PERMANENTE NIET-POLITIEKE BINDING’

Wat niemand in 1905 kon vermoeden was dat beide landen- Noorwegen en Zweden – door een niet-politiek gegeven zouden verbonden blijven.

Na de ondertekening van Alfred Nobels laatste testament op 27 november 1895 stierf de uitvinder/industrieel een jaar later in San Remo.

Heeft schuldgevoel hem – als uitvinder van het dynamiet – hem gedreven?

Mogelijk heeft deze verwijtbaarheid hem doen beslissen een aanzienlijk deel van zijn fortuin te gebruiken voor het bekostigen van ‘prijzen voor hen die het afgelopen jaar de mensheid de grootste dienst hebben bewezen’.

 

Op een winterse dag, net voor de eeuwwisseling in 1899 betrad een ijlbode de besneeuwde, gladde en moeilijk begaanbaar pad langs de Fløyfjellet één van de 7 hoogtes rond de havenstad Bergen.

Het sneeuwde en het gebrek aan vorst maakten de temperaturen niet milder.

In deze tijd van het jaar was er amper 4 uurtjes daglicht en de koerier wist dat hij zich moest haasten want om 16 uur was het terug volledige duisternis.

Huisnummers hadden de woningen niet en de namen op de deuren waren amper leesbaar. De bode was volledig doorkilt en de mans kledij was – tot op het vel - doorweekt.

Wat moet ik hier een belangrijk bericht in handen hebben…’ dacht de man ‘…dat men mij in deze ontij zo een moeilijke opdracht geeft?’

Toch bereikte hij tenslotte waar hij zijn moest. Enigszins leesbaar stond op de deur ‘Herr og fru Sverre Kroch-Freya Lund’.

Is Sverre Kroch, deze heer opperrechter Kroch?’ vroeg de bode ‘Dat ben ik inderdaad, ik leid alle onderhandelingen tussen Zweden en Noorwegen om - bij het ontbinden van de unie - tot de meest bevredigende oplossing voor beide naties te komen’.

Nadat de boodschapper zich had verwarmd en de afdaling aangevat had las Sverre het - in een mooi elegant handschrift geschreven – document.

Na eerst de tekst diagonaal gelezen te hebben deed hij het een tweede maal maar nu meer in detail zonder ook maar één jota ongelezen te laten.

 

Hij werd – door het parlement in Oslo - benoemd om het Noors Nobelcomité… ‘Den Norske Fredskomiteen’ voor te zitten en jaarlijks de Nobelprijs voor de vrede uit te reiken.

Wat een eer die hem te beurt viel.

Terstond werd een verhuis naar Oslo overwogen, gepland en in de lente die hierop volgde uitgevoerd.

Ze gingen wonen in de villa van zijn overgrootvader en zijn oma Merete op Holmenkollen.

Op 1 mei 1900 haalde een koets met voerman hem op en bracht hem naar Akerbrygge in het stadscentrum.

Hartelijk werd hij verwelkomd in dit elegant gebouw wat - vanaf vandaag – zijn werkplaats zou zijn.

Bij een eerste contact met zijn medewerkers beantwoordde Sverre Kroch met graagte hun vragen.

En de meest dwingende vraag was ‘Waarom worden de prijzen van een Zweeds industrieel in Zweden uitgereikt en alleen deze voor de vrede in de Noorse hoofdstad?’.

 

Prompt volgde het antwoord van Sverre Kroch:

Dat ons land de Nobelprijs voor de Vrede mag uitreiken heeft niet alleen een diplomatieke rede maar veeleer een geopolitieke. 

Ons land hoeft – gezien de situatie binnen de unie met Zweden – geen buitenlands politiek beleid te voeren.

Op die manier vermijden we dat externe machten en/of regimes onze keuzes zouden kunnen beïnvloeden’.

Hier stopte de voorzitter van het comité even en monsterde zijn publiek en ging verder

Een andere reden - zou mogelijkerwijze – kunnen zijn dat Zweden...’ en opnieuw een betekenisvolle stilte en een blik in het rond

‘…rekening houdt met onze militaire reputatie en die reputatie staat – in heel de wereld - bekend als vredelievend. Zelfs vredelievender dan die van Zweden zelf.

Dit blijven echter slechts geruchten, gissingen en speculaties’. besloot voorzitter Kroch.

 

Geruchten doen ook de ronde dat het Zweedse comité het zeer vredesvol gedrag van Noorwegen tijdens de Unie wil belonen door hen de eer te gunnen de jaarlijkse Vredesprijs uit te reiken.

Wat – mocht dit laatste onjuist of verzonnen zijn – toch een heel mooi verhaal is.

 

OP 29 JUNI 1900 ONTSTOND DE NOBELSTICHTING EN VANAF 1901 WERDEN DE PRIJZEN UITGEREIKT

De prijzen uitgereikt in Stockholm

-        Natuurkunde

-        Scheikunde

-        Fysiologie of Geneeskunde

-        Literatuur

-        Economie (sinds 1969)

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

Download
MORGENSTEMNING - PEER GYNT - EDWARD GRIE
MP3 Audio bestand 3.6 MB

HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 30 juli nummer 30… iets over snoepjes blaffertjes en twee continenten…

 

EILAND ALS EEN SMEEDBLOK STAAND WAAR LUCHT ZEE WORDT EN OMGEKEERD

Valletta, Malta - 15 mei 1993

 

In 1782 werd de kleine Wilhelm von Witenberg in een bescheiden dorp in de grensstreek tussen Frankrijk en Duitsland geboren. De lokaliteit Wittisheim lag op de westelijke Rijnoever in de Elzas.

Zijn ouders waren afstammelingen van een verpauperde adellijke familie uit het Duitse Saksen-Wirttenberg.

Na de Franse omwenteling in 1789 koos de familie von Witenberg - uit opportunisme - hun naam te verfransen en hun levenswijze aan het nieuwe vaderland aan te passen.

Zo heette de kleine Wilhelm von Wittenberg vanaf dan Guillaume de Vittis.

Vader de Vittis stuurde zijn opstandige en puberende (wat toen een nog niet verklaarbaar begrip was) 14-jarige zoon naar Frankrijk waar hij hem als adelborst bij de marine van Napoleon Bonaparte liet aansluiten.

 

MALTA, DE HALTE OP WEG NAAR EGYPTE

Guillaume de Vittis was één van de 40.000 manschappen van het Franse expeditieleger op weg naar Egypte.

Met honderden schepen in zijn zog vertrok Napoleon op dinsdag 19 mei in 1798 uit Toulon.

De expeditie was een tocht die allesbehalve roemvol voor het glorierijke Frankrijk zou worden.

21 dagen later - op zaterdag 9 juni in de vroege ochtend - bereikte de Franse vloot Valletta.

Na een Maltese weigering op de vraag de schepen te bevoorraden vuurde hun linieschip, de ‘Orient’, uit 120 kanonmonden onafgebroken dodelijke salvo’s op Valletta en konden ze - met de hulp van de Maltese revolutionairen - de stad veroveren en bezetten.

 

Na 2 jaar opleiding was de jonge adelborst de militaire discipline en de uitzichtloze toekomst op een dobberend gebouw meer dan beu. Een uitweg zocht hij en die zou hij - zo zwoer hij -ook vinden. En nog vlugger dan hij kon vermoeden of gehoopt had.

’s Nachts, wanneer alle geweld stilte werd, kon de ondertussen tot ‘Luitenant ter zee’ bevorderde Guillaume ongezien het schip verlaten. Een actie waardoor hij ook meteen zijn doodsvonnis tekende.

Zwemmend bereikte hij de oever waar hij argwanende Maltezers van zijn goede bedoelingen overtuigde door zich leugenachtig als spion uit te geven en hij op die manier Malta van de Fransozen kon verlossen.

Het gebruik van het Duits, zijn moedertaal, was een niet te onderschatten hulp om zijn doel - zijn vrijheid - te bereiken.

Bij het overhandigen van, zogezegde, vertrouwelijke Franse documenten werd hij door een paar orderidders neergestoken, verminkt en voor dood achtergelaten.

Het zieltogende lichaam werd gevonden doorenkele Maltese vissers die hem naar een kleine, bouwvallige, vochtige krot in de binnenstad brachten. Daar woonde Tamalut, een oude Berberse duivelskunstenares die zich over hem ontfermde, zijn wonden verzorgde en hield hem, middels diverse kruiden, poeders, drankjes en zalfjes in een diepe onnatuurlijke slaap.

 

SEPTEMBER 1800 - HET LEVEN VAN DE VRIJE GUILLAUME… OF WAS HET WILLIAM?

Op kerstavond 1800 ontwaakte Guillaume uit zijn diepe genezende slaap.

Waar ben ik?’ vroeg hij aan de oude vrouw die naast hem zat en zijn voorhoofd met een vochtige doek depte. Na een stilte antwoordde ze ‘Meer dan 2 jaar geleden ben je door Maltese ridders neergestoken en verminkt’.

Guillaume bekeek - met een onderzoekende blik - zijn hele lichaam en betastte het op zoek naar littekens die hij, zichtbaar opgelucht, niet vond.

De kruidengenezeres kon nog meer vertellen ‘Door mijn kruiden, poeders, drankjes en zalfjes ben je volledig genezen. Naar lichaam en geest. Van niets zal je nog hinder hebben en nog meer voordelen zullen je deel zijn!’.

Onbegrijpend maar dankbaar keek Guillaume haar aan tot op de deur werd gebonsd.

Een ‘Serjeant’ met een escorte van 4 soldaten betrad de enge de ruimte.

Ze droegen een uniform dat hem onbekend was en snauwden vrij agressief de aanwezige Berbers toe.

Meer goedgunstig richtte de ‘Serjeant’ het woord tot Guillaume en probeerde hem - zo goed als mogelijk - de gewijzigde militaire situatie op Malta uit te leggen.

Alhoewel Guillaume de taal niet gewoon was begreep hij dat het Engels was en bijgestaan door de aanwezige Maltezers kreeg hij een meer dan duidelijk inzicht in het politieke landschap van het eiland.

Guillaume werd door de militaire escorte begeleid naar de Britse burgercommissaris die hem duidelijk stelde: ‘Kijk, monsieur Guillaume… in september hebben de Franse troepen, uw landgenoten, gecapituleerd en hebben wij - met de in opstand gekomen Maltezen - het beleid op het eiland bepaald. Technisch bent u nu, als Fransman, onze krijgsgevangene. Maar…’ welberaden ging hij verder ‘…ik doe u een voorstel dat u niet kan weigeren’.

De burgercommissaris stond op en ging achter Guillaume staan en legde een stapeltje documenten op het bureau.

‘Om je politieke immuniteit te garanderen moet je eerst een andere naam krijgen…’ daarbij wijzend op een plek onderaan het papier ‘…teken hier onderaan met William Whiteham, je nieuwe identiteit’… de commissaris wenkte zijn adjunct, een schriel onopvallend heerschap ‘Deze man is vanaf nu je contactpersoon en hij zal je de nodige informatie en instructies geven’.

Hierna volgde een lijst met alle opdrachten die hij voor de Britse overheid moest uitvoeren en waarvan zij snelle en adequate resultaten eiste.

Een ervan was - zeker door zijn Franse en Duitse achtergronden - de volledige administratie van de eilandengroep te reorganiseren.

Een functie waarbij vele deuren zouden kunnen geopend worden en William zou Guillaume niet zijn geweest mocht hij voor de vele mogelijkheden, die de situatie hem bood, blind gebleven zijn.

Een lucratieve handel opzetten en zo een paar eigen vetpotjes samenstellen moest zéker kunnen.

Het duurde niet lang of hij wist hoe, waar en wanneer de diensten en de mensen van dit land omkoopbaar waren.

Om die reden bracht hij een bezoek aan Tamalut en stelde onbeschroomd de vraag ‘Tamalut, kunnen wij even praten over je diverse kruiden, poeders, drankjes en zalfjes?’ waarna ze onbewogen mekaar begrijpend hun thee verder dronken.

 

JULI 1810 - HET GOEDE/DESTRUCTIEVE VAN TAMALUT’S SPUL

Zijn persoonlijk imperium breidde uit en overal op het eiland en zelfs op de kleinere eilanden had hij handlangers geposteerd.

Op Malta aten de stads- en dorpsbesturen uit zijn hand en zij die politieke ambities koesterden konden enkel verkozen worden mits de goedkeuring van William.

En, eens verkozen, waren het niet zij die hun medewerkers aanduidden en hun staf samenstelden maar wel William Whiteham.

Zo had hij overal zijn - goedbetaalde - spionnen zitten en had op die manier alles en overal onder controle.

Op de kleinere eilanden Għawdex, Kemmuna, Manoel zette (durfde) geen enkele ambtenaar of soldaat voet aan wal zetten.

De echte lucratieve oorden voor William’s bendeleden waren de kleine onbewoonde eilandjes Filfla, Il-Ġebla tal-Ġeneral en San Pawl il-Baħar.

Vanuit deze plaatsen werd, onder leiding van Tamalut en haar trawanten alles georganiseerd, voorbereid en geleverd.

In september 1809 werd - tijdens een aanslag door een té ambitieuze medewerker - Tamalut zwaargewond.

In november van hetzelfde jaar bezweek Tamalut aan haar verwondingen.

Hierdoor stokte het productieproces even maar 2 maand later had William een grondige en meedogenloze herstructurering doorgevoerd en alles draaide als voorheen (of zelfs beter).

Tamalut’s opvolger kon met zijn kornuiten naadloos de activiteiten verderzetten.

William bleef zijn firma met harde hand, geen tegenspraak duldend, leidden

De angst voor William en zijn bende zat er bij de bevolking goed in. ‘Met beëlzebubs’ hulp is de duivel God geworden’ werd onder de mensen - bijna geruisloos - gemurmeld.

 

DE ‘GROOTE OORLOG’ - NAAR ALLE WAARSCHIJNLIJKHEID WILLIAM’S BELANGRIJKSTE MOMENTUM

Was het omdat op 9 juni 1798 de duivelskunsten en recepten van de Berberse Tamalut nog niet in het ‘Grote Satansboek’ genoteerd stonden of was het puur toeval?

In ieder geval was William heel gelukkig want verouderen deed hij niet. Meer zelfs… hij bleef zijn jeugdig voorkomen, optimisme en vitaliteit van een 18-jarige behouden.

Ondertussen had de man al een - niet onaardig - fortuintje vergaard.

De mens is snel verzadigd en wil steeds nieuw, beter en sneller… dat wisten hun demonen ook.

William stuurde bootjes naar Sicilië in het noorden, Tunesië in het westen en Libië in het zuiden.

Het goedje wat ze meebrachten werd, vracht per vracht, duurder en minderwaardig en de roem en macht van de meest invloedrijke man van het land verloor stilaan zijn glans. Zowaar… oproer dreigde.

William Whiteham plande al - na grote sommen geld, staven goud en juwelen in Caïro gestationeerd te hebben - een vlucht richting Egypte. Waarachtig lag daar toch zijn initiële opdracht met de vloot van Napoleon.

 

Na het uitbreken van de eerste wereldoorlog keerden zijn kansen. Vele tienduizenden soldaten (136.000 werd gezegd) werden in Gallipoli gewond en gezien de ideale ligging van het eiland, naar Malta - voor verzorging - getransporteerd

Slachtoffers van andere veldslagen werden in 27 militaire ziekenhuizen, over het eiland verspreid, ondergebracht… waardoor Malta de bijnaam 'De Verpleegster van de Middellandse Zee' kreeg.

Als een, bijna officieel, bestuurslid zag hij de kans om - mits corruptie en onderdrukking - aan de nieuwste en sterkste en kwalitatief beste medicijnen te geraken en die te dealen.

Hij maakte voor hem géén enkel onderscheid met wie hij handelde. Eilandbewoners, militairen, gewonden en gevangenen (op bepaalde momenten kwam zijn Duitse moedertaal uitermate gelegen).

De geboorte van een - wel beperkte - Maltese parlementaire democratie gooide weeral roet in het eten en vond hij het gunstig om een zich een paar jaar op het eilandje Kemmunett te vestigen en van hieruit, in de luwte van het prille politiek hoera gewoel zijn boeltje te beredderen. Waar hij weeral perfect in slaagde.

Door deze oorlog werd gans Malta zowat één groot militair vliegveld perfect strategisch in de Middellandse ze gelegen.

Na de wapenstilstand verbeterde de situatie enigszins waardoor hij zijn nering verder kon uitbreiden en onbevreesd verder grote winsten maken.

 

MAART 1941 - WILLIAM DEELT EVENEENS IN DE KLAPPEN

Ook de wapenstilstand na de oorlog van 1914-1918 was geen lang leven beschoren.

Een nieuw conflict, een gecombineerde oorlog (zowel te lucht als ter zee) tussen de Duitsers en de Britten sloeg diepe wonden.

Een ongeziene strijd zal beslissen over het lot van het natuurlijk ‘militair zeefort’ tussen Gibraltar en Alexandrië. Een gevecht dat voor iedereen een zware tol eiste waarbij William - niet zonder moeite - zijn positie kon handhaven.

De toevoerlijnen van zijn ‘diverse kruiden, poeders, drankjes en zalfjes’ had hij niet meer volledig in zijn greep en hij lijdzaam moest toezien hoe Engelse militairen en ook wel Duitse spionnen de markt in handen namen.

William werd niet méér dan een modaal tussenpersoon wat zijn ego allerminst streelde.

Wijl hij op betere tijden wachtte zocht naar oplossingen, nieuwe bronnen, betere routes en expansies, nieuwe afzetmarkten.

Enkele van de door hem geplaatste en trouw gebleven ambtenaren verwittigden William dat de Maltese geheime diensten, met de hulp van de politie en leger, hem op het spoor waren gekomen en een niet te versmaden som op zijn hoofd - levend of dood - hadden geplaatst.

 

HERFST 1945 - TIJD OM HET GEWEER VAN SCHOUDER TE VERANDEREN

Het zekere voor het onzekere nemend wijzigde ‘Wilhelm, Guillaume, William’ voor derde keer zijn naam, ditmaal werd het Krispin, een typische Maltese voornaam wat zo veel betekende als ‘de man met krullend haar’. Dat ‘krullend’ sloeg wel meer op zijn draaiend, krinkelend, kronkelend, zigzaggend, slingerend en zwierend gedrag van een adder in het gras dan op zijn haardos.

Steeds op zoek naar uitbreidingsmogelijkheden voor zijn irrelevanter geworden rijk trok Krispin in oktober ’45 naar Qawra.

Graag wou hij buitenlandse contacten leggen en voorlopig minder risicovolle ondernemingen starten.

In een - door handlangers aangeduide - drankgelegenheid, de ‘Is-seba' skrin’ besloot hij een ‘Ġellewza’, een rode wijn te bestellen.

Aan een tafeltje hoorde en volgde hij een geanimeerd gesprek over 'The Maltese Falcon’, wat deze Maltese valk ook moge zijn… hij luisterde geboeid verder.

Krispin betaalde een paar rondjes Ġellewza, Għirgentina, Limuncell of Farsons en de verbroedering was een feit. Zo kwam Kispin te weten dat ‘The Maltese Falcon’ een Amerikaanse ‘film noir’ van John Huston was.

Nóg enkele traktaties verder vernam Krispin méér en broedde op nog véél meer.

Buiten de verhaallijn had de 4 jaar oude film niets met Malta. Niettemin was een idee geboren…een vonk was overgeslagen en nu moest hij het vuur brandend houden.

Middels zijn aantal trouw gebleven bureaucraten en politici slaagde hij erin verschillende mooie plekjes, baaien, strandjes en verlaten dorpjes voor enkele - spreekwoordelijke - kruimels aan te kopen.

Hij verhuurde deze eigendommen aan de vele Franse, Britse, Amerikaanse en zelfs Russische filmmaatschappijen waarvan de aandeelhouders - buiten de immer binnen vloeiende geldstromen - nooit genoeg kregen van de pittoreske locaties, weidse landschappen, ruwe rotsen, mystieke blauwe grotten en altijd mooi weer.

Het waren allemaal - stuk voor stuk - ideale openluchtstudio’s.

Wanneer de successen van de filmindustrie op het eiland enigszins stokte maar het massatoerisme daarentegen ‘boomde’ kon Krispin meerdere vissersdopjes aan de waterlijn of boerderijtjes in het binnenland voor grof geld verkopen. Of beter nog… er zelf hotels en/of appartementsblokken op bouwen.

Zijn rijkdom bleef - ook door zijn nietsontziende wreedheden en tiranniek gedrag - steeds maar groeien.

 

15 MEI 1993 - VALLETTA, EEN NOOIT EINDIGEND VERHAAL

Zo was de cirkel rond dacht Krispin. Nooit was de man er blijven bij stilstaan of er ernstig over nagedacht. Laat staan er zich zorgen over gemaakt.

Hoe was het mogelijk dat hij hier méér dan 211 jaar ronddoolt zonder ook maar een haar te verouderen, iets van zijn spiritualiteit en spitsvondigheid te verliezen of maar het kleinste detail uit zijn geheugen vergeten.

Maar… in zijn diepste innerlijke wist hij het. Hij wist het al heel lang en net daarom was het nodig zijn naam - wanneer de nood hem verplichtte - te wijzigen.

Zijn wezen, zijn flamboyante wijzigde nooit.

Het waarom hiervan kende hij. De oorzaak van dit allemaal wist hij door de woorden van Tamalut - ‘Door mijn kruiden, poeders, drankjes en zalfjes ben je volledig genezen. Naar lichaam en geest. Van niets zal je nog hinder hebben en nog meer voordelen zullen je deel zijn!’ - frases die altijd in zijn ziel en psyche gebeiteld zullen blijven.

 

Tot vandaag gedurende 193 jaar werd de 4-namige mysterieuze man  opgejaagd… op leven en dood.

Nooit werd hij gevonden en nooit kon hij dan ook gevonnist en veroordeeld worden.

Zijn vermomming was zo eenvoudig als geniaal… er was eenvoudig weg geen vermomming.

Hij verouderde nooit en ná 80 jaar ging iedereen - zowel het burgerlijke instituut als het militaire bestuur en het volk - ervan uit dat hij nu wel overleden zou of moest zijn.

Dus nu nog altijd loopt hij rond op zijn eilanden. Nu nog pleegt hij zijn wandaden en zaait - in alle stilte - dood en verderf. Nu nog is hij onzichtbaar en - zo lijkt het - onbestaand…

 

De dichter Charles Baudelaire schreef ooit

‘De knapste truc van de duivel is ons ervan te overtuigen dat hij niet bestaat’

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

Download
O FORTUNA - Carmina Burana - Carl Orff.m
MP3 Audio bestand 4.3 MB

HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 16 juli nummer 29… iets over bloemen, schilders en een groene fee…

 

NERGENS TE LANDE SMACHTEN DEZE HELIANTHUS ANNUUS ZOZEER ALS IN DEZE STREEK

Saint-Martial-de-Mirambeau, Charante-Maritime – 6 juli 2011

 

Door een fout in de natuurlijke evolutie – zijn doodgeboren broer - heeft deze man zichzelf een onnoemelijke zware taak opgelegd.

Door de opgaaf niet meer aan te kunnen werd het een kwelling, een tortuur.

De kunstenaar was een wanhopige minnaar van het leven maar zocht desperaat hoe hij dit leven leven moest.

Figuurlijk afgemaakt, gekeeld, de huid afgestroopt en letterlijk door – bijna - iedereen verwaarloosd en aan zijn lot overgelaten.

Volgens de these van Antonin Artaud was dit de ‘Suicidé de la Société’ (de zelfmoord van de samenleving) of anders geïnterpreteerd dat de maatschappij Van Gogh heeft ‘gezelfmoord’.

 

SAINT-MARTIAL-DE-MIRAMBEAU

De kleine Valentin groeide op in het rurale Saint-Martial in de Charante-Maritime.

Zijn vader was een gewezen touwslager en leidde nu een werkgroep aan de ‘L’Arsenal des Mers’ in Rochefort en zijn moeder was lerares plastische opvoeding aan het ‘Collège Didier Daurat’ in Saint-Martial.

Beide ouders waren enorm begaan met en begeesterd door hun carrière en die hartstocht had de kleine Valentin van beiden meegekregen.

 

In 1969, op 14-jarige leeftijd, ging hij, als intern, naar de kunstacademie van Rochefort.

Gebeten door de liefde voor de zee en gedreven door de passie van zijn vader was het voor de jonge Valentin meer spijbelen aan de waterlijn, nabij de scheepswerven, dan verplichte kunstdisciplines aan de academie te volgen.

Binnen de discipline van het kunstonderwijs was de jonge student wel enorm gepassioneerd door de figuur van Vincent Van Gogh.

De getroebleerde geest van monsieur Vincent bleef hem – soms vele nachten lang –

aandoenlijk meesleuren.

 

1979 – ANGOULÊME

Na zijn studies kreeg hij een cruciale functie als artistiek kader van het ‘Internationaal stripfestival’ van Angoulême en tijdens het festival van 1976 leerde hij Claire kennen met wie hij 3 jaar later in het huwelijk trad.

Al die jaren bleef monsieur Vincent met een belangrijk part van zijn herinneringen, twijfels, vraagtekens, impasses worstelen.

Tot vertwijfeling van Claire bleef de queeste naar de diepere zielenroerselen van Van Gogh Valentin’s leven beslaan.

Tot de dag van de ontmoeting met Père Louis.

 

1991 - SAINT-MARTIAL-DE-MIRAMBEAU

Op de dag dat zijn oom/missionaris – Père Louis – op bezoek was had hij net het boek  ‘Lettres à son frère Théo’ uit 1990.

Het kostte deze 36-jarige man niet al te veel moeite zijn spirituele oom te overtuigen enkele van deze bewuste brieven te bespreken.

Zijn beide ouders keken elkaar aan en simultaan schudden ze meewarig het hoofd.

‘Luister…’ zei Père Louis bedachtzaam… ‘… wat Johannes 14:2 in de bijbel zegt…’ de interesse was hierdoor allerminst gewekt bij Valentin die op een meer menselijke en niet geestelijke uitleg had gehoopt.

Doch ging oom verder ‘… in het huis Mijns Vaders zijn vele woningen. Misschien is de geest van monsieur Vincent ook zo een groot huis met vele deuren’.

Jaren gingen voorbij zonder dat Valentin één avond of één weekend niet aan het lezen van naslagwerken over de schilder besteedde en daarbij kreeg hij – wat weinigen konden vermoeden - het volle begrip van Claire.

 

5 JULI 2011 – VAN ANGOULÊME NAAR MONS, BORINAGE

Die dinsdag om 5 uur in de ochtend vertrok Valentin met zijn oude doch nog degelijke Citroën ZX Avantage 1.4 uit 1993, uit Angoulême richting Wasmes in België.

Maar niet aleer hij – zoals hij zijn vader het zo dikwijls voordien had zien doen – het olie- en waterpeil had gecontroleerd.

Zijn - door Claire klaargemaakt - lunchpakket (goed aangedrukte boterhammen van vers brood met een omelet belegd) lag achteraan bij zijn weinige bagage.

Om 10 uur stopte hij op het dorpsplein van Artenay waar de man de helft van zijn lunch verorberde.

Omstreeks 18 uur bereikte Valentin Mons waar hij een kamer in een eenvoudig hotelletje aan de stadsrand boekte.

Na een lichte salade - met een fris streekbier vergezeld - als diner trok hij naar zijn kamer voor een verkwikkende nachtrust.

 

6 JULI 2011 – VAN MONS NAAR WASMES, BORINAGE

Valentin was maar zelden in België geweest maar steevast was hij verrast door het stevige ontbijt bij zijn noorderburen.

Het getekende plannetje dat hij bij zich had stuurde hem een vijftiental kilometer westwaarts naar Wasmes.

In de rue de Petit-Wasmes, ter hoogte van de rue Wilson, vond hij het verloederde, sjofele en verlaten rode bakstenen huis van wijlen bakker Jean-Baptiste Denis.

Het was bij deze familie Denis waar monsieur Vincent in maart 1879 introk.

 

Niet zonder moeite slaagde Valentin erin de oude groene afgebladerde voordeur los te wrikken en zich naar binnen te wurmen.

Het was donker in de grote ‘voorplaats’ aangezien alle ramen van de benedenverdieping dichtgetimmerd waren.

Na enige tijd werden zijn ogen aan de duisternis gewoon en tot zijn grote verwondering zag – de woorden van Père Louis indachtig – waarop hij gehoopt had.

Deze kamer kon onmogelijk aan dit huis toebehoren. De oppervlakte was véél te groot volgens de verhoudingen op de schets welke hij bij zich had.

De ruimte was rond en leeg en leek met alle geometrische normen te smalen… dit was niet normaal, dit was onaards, dit leek alles van een vierde dimensie te hebben.

Door de spleten onder de deuren scheen een – al dan niet gekleurd - licht. Onder elke deur een verschillende densiteit. Sommige kieren lieten veronderstellen dat achter de deur weinig of zelfs geen leven te ontdekken viel.

In een langzame beweging wijzigde elke lichtschakering alsof er zich achter elke deur een bewegend tafereel afspeelde. Het tempo van de bewegingen kon – zoals in de muziek gaan van largo over allegro naar celerando.

Dit allemaal aanschouwen leek onnatuurlijk, meer nog… onaards te zijn.

 

Wanneer hij met een zaklantaarn bijlichtte onderscheidde hij een 15-tal deuren. Op elke deur stond een met krijt – al dan niet cryptische - geschreven tekst.

In het halfduistere begon hij alle krijtopschriften in zijn notaboekje zo goed als mogelijk te noteren.

Eens buiten ging hij op een omgevallen half verrotte bomstronk zitten en startte met het lezen van zijn notities, te ontcijferen en te begrijpen en dacht diep na over wat gebeuren moest en zou.

Aan de hand van zijn aantekeningen maakte hij een lijstje met welke deuren hij zou openen.

Hij ging terug de grote zaal van het kleine huis binnen en besliste een eerste deur te openen.

Wat Valentin op dat moment nog niet wist was dat hij nooit persoonlijk te weten zou komen wat zich achter 11 van de 15 deuren afspeelde.

 

‘DE MAN LIEP IN ZIJN EIGEN SCHADUW’ stond op deze deur geschreven

Valentin opende de deur waarvan hij niets spectaculair dacht te ontdekken.

De afmetingen van de kamer waren absoluut niet naar de gangbare normen van een slaapkamer.

Van kleuren was hier geen sprake. De kamer was verduisterd en van eventuele frisse voorjaarsgeuren – het was tenslotte 30 maart 1853 - was niets te merken.

Buiten het zacht gemurmel van enkele stille aanwezigen ontbrak hier alle geluid.

Anna Cornelia Carbentus lag in het kraambed met haar pasgeboren zoon Vincent in haar armen.

Predikant Theodorus van Gogh bekeek de net bevallen moeder en met stokkende stem ‘Net vandaag een jaar geleden lag jij hier ook…’ en even wachtend ‘…net bevallen met de kleine Vincent op je buik…’ en dan met bezwaarde en misschien verwijtende stem ‘…maar toen beviel je van een dode Vincent’.

Dit tafereel wist Valentin zich te herinneren uit eerder gelezen teksten.

 

Later – bij het begin van zijn puberteit – kreeg de jonge Vincent het gevoel dat hij de plaats van zijn doodgeboren broer en naamgenoot diende in te nemen.

Deze onbuigzame aanhoudende gedachte werd zo dwangmatig dat zijn geest in het lichaam van zijn dode broer diende te treden of dat hij het innerlijke van zijn oude broer in zich moest opnemen.

Wanneer hij later het ouderlijk huis verliet zou hij geopperd hebben ‘De moordenaar heeft het huis verlaten’.

 

‘IK WIL SAMEN MET HEN NAAR BENEDEN’ stond op deze deur geschreven

Om welke reden wist Valentin niet, maar waarom werd hij steeds tot de deuren met de minste vermoedde kleurschakeringen en de meest onaangename stiltes geleid?

Nochtans had hij uit 15 deuren keuze zat.

Nu weeral… maar ditmaal zal het bewijs worden geleverd dat een toestand, zowel fysiek als mentaal, vrij snel gewijzigd kan worden om dan even snel terug naar de oorspronkelijke beginfase terug te keren.

 

Met een zweem van beklemming opende hij de deur en voor zijn ogen ontvouwde zich een grauw, desolaat landschap… vlak, kil en regenachtig met hier een daar terrils van steenafval uit de mijnen.

Het stof uit de steenkoolmijnen bedekte de ganse omgeving met een laagje zwarte toxische sneeuw.

De zielzorger liep door zijn aangeduide parochie en dacht ‘Hier moet ik mijn opdracht indachtig blijven’ en mijmerend stapte hij – links en rechts een parochiaan aimabel groetend - verder.

Hier ben ik gelukkig, daarvoor doe ik…’ maar rimpels van twijfel trokken over zijn aangezicht ‘… zal ik in mijn missie slagen?’

Even zag Valentin de zon doorheen alle duisternis en droefenis door breken.

 

Niettemin werd Vincent de predikant weer onmiddellijk met de bittere armoede en schrijnend leven van de mijnwerkersfamilies geconfronteerd… ‘Heer, kan ik dit volhouden, hoe kan ik deze missie tot een goed einde brengen?’

Als aanschouwer zag Valentin de situatie in dit tafereel naar een ongekende zielediepte afglijden.

 

Wanneer Vincent dieper en dieper in een depressie wegzonk zou zijn geestelijke gesteldheid het verdere verloop van zijn leven bepalen.

Zoals elke avond sliep hij – samen met zijn berooide en misdeelde dorpsgenoten – op een baal vochtig stro in een barak op de terreinen van de ‘Charbonnage de Marcasse’, niet ver van de mooie villa’s van de directie.

Meer en meer beschouwde hij zich de gelijken van de kompels en hun families en daarom… ‘Morgen daal ik met hen in dezelfde put’

Die avond, net voor hij een toer rond de barakken maakte bevatte hij

Hier dien ik te beslissen…’ na een tel van twijfel ‘…zoek ik verder naar God of beproef ik een zoektocht naar zelfkennis?’

 

‘WIJ ZWIJGEN BEIDEN’ stond op deze deur geschreven

Wat de kleuren - onder de kier van de deur betrof – voorspelden deze een uitzonderlijke ervaring te worden.

Vrolijke, warme tinten mengden zich altoos en wijzigden voortdurend van intensiteit en snelheid. Het geluid dat zich met de kleuren eerst vermengde en daarna begeleidde leek eerder de muziek van een vrolijke aanstekelijke ‘Farandole’.

Dit leek een beloofde gezegende deur te worden.

 

Tot hij haastig de deur opende. De ontnuchtering kwam ras. Voor hem ontrolde een weids – 180° breed – zicht. De warme bries veranderde in een kille tocht, de heldere primaire kleurden vervaagden tot een greige monochromie. Het de blauwe helderheid van de hemel werd een donkere wolkenmassa.

Voor het gele huis op de Place Lamartine in Arles hoorden de omstaanders flarden van een gesprek tussen 2 geagiteerde mannen. De woorden – zelfs zinnen - waren verstaanbaar maar niemand van de aanwezigen kon achteraf zeggen wie nu exact wat zei.

‘Het is verdorie niet het weer dat ik verwachtte… veel kouder dan men beloofde’ vervolgde de spreker waarop de andere antwoordde ‘Absint, je vriendin de groene fee doet bizarre dingen met de geest van een mens’.

Hierop laaide de woordenwisseling hoog op tot plots één van beiden met zijn bloedende hand naar de wonde aan de rechterslaap greep.

Wat doe je nu, Paul?’ was een duidelijke vraag zonder antwoord.

Want het antwoord zou beiden in ernstige problemen kunnen brengen.

Vincent… wat deed jij?’ en Paul besloot ‘Jij bent stil, ik zal het ook zijn.

 

‘IS ER NIEMAND OM MIJN BUIK TE OPENEN?’ stond op deze deur geschreven

Dit krijtschrift intrigeerde Valentin uitermate. Wat zou deze deur verborgen houden en zou de ruimte achter de deur haar geheimen prijsgeven.

Wat de spleet onder de deur liet vermoeden stond alleszins in schril contrast met het opschrift op de deur.

De silhouetten die de kleurendans doorbraken waren van een amusante dansende kalmte. De muziek kwam op de achtergrond en de bezoeker dacht die te herkennen als de familiaire deuntjes van de ‘Guinguettes’ langs de Seine, Marne of de Oise.

Zou de kunstenaar zich vandaag dan tóch welzalig voelen?

 

Valentin opende de deur en een ongewone spanning overviel hem.

Eerst was er de onnoemelijke vredige rust van de tarwevelden. In de verte hoorde hij een trein die zich in ijltempo richting Gare Saint-Lazare, spoedde.

Als een versnelde film zag de man verschillende taferelen voorbijflitsen.

De luchten werden somberder, zwaarmoediger en kraaien kwamen in volle vluchten de hemelboog bezwaren.

En toen een knal. Het enige overblijvende broze brak.

Aan het voeteinde van het smalle bed van de immens lijdende man zaten dokter Gachet en 2 gendarmes. Allen met dezelfde vragen maar andere bedoelingen. ‘Was het zelfmoord, wie schoot, van waar kwam het wapen, waarom, enzovoort’.

In de kleine kamer onder het dak was het verstikkend heet en smekend was zijn bede… ‘Is er dan geen enkele medelevende mens die mijn buik opensnijden kan en mij van de ze enorme pijnen verlossen?’.

De dag nadien waren de ergste pijnen verdwenen. Monsieur Vincent staart voor zich uit en weigert enig antwoord aan de gendarmes en keek met een doordringende blik naar Theo, zijn geliefde broer.

Door elke vraag onbeantwoord te laten ontsnapt hij aan de autoriteiten.

Daarna - rustig aan zijn pijn lurkend - verdwaalde de geest van de kunstenaar zich in weg vliedende reflecties,

Dinsdag 29 juli 1890 sterft monsieur Vincent in Auvers-sur-Oise op achtendertigjarige leeftijd.

De ‘Auberge Ravoux’ laat de rolluiken neer en sluit de deuren.

 

6 JULI 2011 – MONS

Het was een vermoeiende dag geweest voor Valentin. Vier van de vijftien deuren had hij geopend wat voor 1 dag ruim voldoende was.

Die avond in het hotelletje had hij een lichte maaltijd genomen tijdens dewelke hij rustig kon nadenken en pogen alles in het juiste perspectief te zien

 

Na een laatste digestief nam hij zijn telefoon en toetste een korte boodschap in… ‘Hallo Claire… ik ben hier klaar. Morgen kom ik terug naar huis’.

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

Download
SUITE DE FARANDOLES.mp3
MP3 Audio bestand 4.4 MB


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 2 juli nummer 28… iets over pronkzucht, houdbaarheidsdata en hopelijk ononderbroken reeksen…

 

IN BELOKEN NEVELWASEMS DE DEEMSTERING EN HET OCCIDENT TEGEMOET

Kijkduin, Den Helder, Nederland  - 16 Oktober 2016

 

16 OKTOBER 2016 – DEN HELDER

Een kwartiertje geleden reden de twee van de ferry uit Texel en waren nu onderweg naar het fort en de vuurtoren van Kijkduin.

Deze plaats boeide de man, en niet alleen ter wille van het fort en zijn turbulente geschiedenis.

Intrigerend was ook welke gevolgen de verschillende gevechten (zowel op zee, het strand en de duinen) voor Europa, dat toenmaals nog niet als dusdanig bestond, hadden.

 

Bij het oppervlakkig opzoeken naar de verschillende gevechten die hier plaats hadden gevonden stootte hij - haast niet toevallig – op de naam Jan Baert.

De Vlaamse ‘Dunkerquoi’, Jean Bart, zou later in het verhaal zijn plaats in de galerij dwingend opeisen.

In gedachten verzonken dwalen hun gedachten – samen met hun wensen - over de wandelende zandplaat, met rustende zeehonden, de ‘Razende Bol’.

Net op deze plek ontmoeten de vloed van de Noordzee en de eb uit het Marsdiep elkaar.

Wat hij al vermoedde was – door een té klein verschil van temperatuur en zoutgehalte - het gebrek aan een zichtbaar onderscheid tussen de twee wateren.

 

En dan plots… uit de avondlijke nevelen doemt het statige majestueuze driemasterbarkzeilschip ‘Artemis’ op… wordt groter, helderder en gracieuzer.

Artemis, de Griekse godin van de jacht opent - met het naar haar genoemde vaartuig - het zoeken naar de buit.

 

1401 – OP EEN ONBESTEMDE PLAATS IN DE CARAÏBEN

Het was heerlijk vertoeven op deze paradijselijke en – tot dan - onbewoonde plek. De zeebries uit het noorden bracht voldoende afkoeling.

Godeke Michels zat voor zijn zelfgemaakte hut die verwonderlijk veel Zuid-Scandinavische kenmerken vertoonde.

Welkom’ begroette Michels de pas aangekomen Störtebeker die antwoordde ‘Ik heb – net vóór mijn executie – nog wat ‘victualiën’ kunnen grissen’.

Michels wist hierop het volgende ‘Nipt voor mijn onthoofding in Hamburg daarnet besefte ik dat hier uw en mijn avontuur als piraat eindigen zou’.

 

1596 – OP DEZELFDE, ONBESTEMDE PLAATS IN DE CARAÏBEN

In de verte doemde een – nog wazig – silhouet van een bizar aangeklede man op.

Zijn uitdossing was zo ongewoon dat zij – mocht ze niet op het belachelijke af wezen – bijna afschrikwekkend was.

‘My name is Drake, Francis Drake’ zei de nieuwkomer flegmatisch met een schijnbaar bevroren bovenlip. Hij sprak in een – op dat ogenblik voor hen – volledig onverstaanbare taal.

‘Alle wereldzeeën heb ik bevaren en met duivelse doodsverachting gestreden.

In opdracht van mijn koningin Elizabeth I heb ik – hier in de omgeving – vele Spaanse schepen gekaapt, beroofd en, al dan niet, tot zinken gebracht’.

Met een enigszins trillende stem ging hij verder ‘Ik verdiende het. Ik verdiende die heldendood… en net vandaag sterf ik in Panama roemloos aan dysenterie’.

 

1629 – OPNIEUW OP DEZELFDE, ONBESTEMDE PLAATS IN DE CARAÏBEN 

Amper 33 jaar nà da aankomst van hun laatste bezoeker kwam er – weeral – een eigenaardig, mal gekleed, raar taaltje sprekend heerschap op hen af.

De man was klein van gestalte, vrij gevuld mollig.

Mocht zijn figuur hem een complex bezorgen – wat in het geheel niet het geval was – kon hij dit goed verhullen door het dragen van een enorme ‘piccadill’.

Met een zweem van verwaandheid verkondigde hij – weer in een taal niet gekend door de aanwezige mannen – ‘Piet Hein mijn naam is klein maar mijn daden benne groot… en ik heb gewonnen de Zilverenvloot.'

En die trots was gegrond.

‘Als jonge kapitein ontving ik van de  West-Indische Compagnie mijn kaperbrief’.

En verder groeide zijn naam en faam.

‘In Matanzas heb ik in 1628 - eindelijk - de alvermogende Spaanse Zilvervloot verslagen’.

De 3 anderen konden hun bewondering moeilijk onder stoelen of banken steken.

Maar – ook ervaren – zeemannen tartten bijwijlen het lot of kozen voor de kwade wind.

Vandaag kon hij de opgaaf niet feilloos ronden.

‘Drie kaperschepen van de Oostendse vloot kon ik vanmorgen onderscheppen maar een achtpondskogel trof mij in de schouder’.

Na een pijnlijke stilte… ‘De opperstuurman kon alleen mijn dood vaststellen’.

 

1702 – WEERAL OP DEZELFDE, ONBESTEMDE PLAATS IN DE CARAÏBEN

Het leek wel een geest die aangewaaid kwam.

De uitgemergelde gedaante had een vaalgrijze tint en droeg een lang wit nachtgewaad.

‘Dit is niet het verwachte voorkomen van een stoere kompaan’ wisten de 4 aanwezigen.

‘Ik ben Jan Baert, of zoals ze mij - bij ons in Duinkerke – noemen Jean Bart’.

De 4 keken wel wantrouwig, deze verschijning was ongewoon.

Hun houding was Jan Baert niet ontgaan.

‘Ik begrijp het…’ zei hij en diepte ergens onder zijn kleed een gravure ‘…kijk, dit ben ik, een kaper in dienst van Lodewijk XIV’.

Op de gravure zagen de mannen een fiere, strijdlustige zeeman. Op het hoofd een tricorne, een lichte blouse met lange mouwen en een broek gemaakt uit een opwaaiende stof. Deze 2 stukken samengebonden met een sjaal van hetzelfde weefsel.

Uiteraard droeg hij een paar laarzen waarvan de schachten – zoals gebruikelijk in die tijd – naar buiten omgeplooid waren. In de hand van de opgeheven arm hield hij een degen.

Hiermee kon hij de anderen overtuigen en zij konden niet anders dan hem welkom heten.

Één vraag brandde nog op hun lippen… ‘Jan Baert, waarom verschijn jij hier voor ons in nachtgewaad en niet in je marine kostuum?’.

En de kaper legde uit… ‘Ik was bedlegerig en leed aan een longontsteking waaraan ik vanmorgen overleden ben, vandaar…’.

 

1718 – NOGMAALS OP DEZELFDE, ONBESTEMDE PLAATS IN DE CARAÏBEN

Toen de 5 die ochtend een licht ontbijt namen zagen ze – andermaal – een gedaante op zich afkomen.

Ondertussen wisten ze dat verwondering niet meer nodig was.

Telkens was de taal, het voorkomen en de geaardheid volledig anders.

Voordien kenden ze alleen hun eigen gewoonten maar ondertussen bleek dat de personen – uit een andere tijd en regio komend – ook wel aangenaam en leerrijk waren.

Nu was die nieuwe wel een heel speciale.

De man leek wel een reus en had een baard met lange – aaneen geklitte -  pijpenkrullen. Zijn kledij was elegant en - op het eerste zicht – gemaakt van de beste en meest kostbare stoffen.

Jan Baert had al gravures van die man gezien maar kon hem toch niet onmiddellijk plaatsen.

‘Maak je geen zorgen zij de man. Mijn naam is Edward Teach maar mijn vijanden…’ en een brede grijns verschijnt op zijn gezicht ‘…noemen mij Zwartbaard’.

Een kleine rilling ging zichtbaar door het groepje.

’Wees gewaarschuwd. Bij het uitoefenen van mijn job ben ik niet zo fraai gekleed. Ik ben bijwijlen boosaardig en wreed’ gevolgd door een en weeral een niets onthullende blik.

‘Nu…’ zei hij nog ‘…neem ik rust want ik moet het verloop van de laatste uren en mijn hoofd ergens op orde krijgen’.

‘Vandaag is er 5 maal op mij geschoten en 20 maal heeft men mij met een degen doorstoken…’ ging hij verder ‘…en tenslotte hebben ze mijn hoofd afgehouwen en het op de boegspriet bevestigd…’ even stilzwijgend rondkijkend ‘…dat laatste vind ik nu wel niet het leukste van de dag’.

 

1827 – ANDERMAAL OP DEZELFDE, ONBESTEMDE PLAATS IN DE CARAÏBEN

‘Het is toch niet waar…’ spraken de 6 in koor ‘…dat is 109 jaar geleden dat Zwartbaard hier met veel poeha kwam opzetten. Even dachten we rust te hebben. Niet dus…’.

Door de avondschemer kwam deze man.

Hij was burgerlijk gekleed en sprak ongeveer dezelfde taal als Jan Baert.

‘Wie ben jij vriend en van waar kom je?’ werd hem de vraag gesteld.

‘Ik ben Robert Surcouf en kom uit Saint-Malo…’ en de man weidde verder uit over zijn carrière als kaper ‘…21 jaar heb ik gevaren waaronder de laatste jaren voor de keizer, Napoleon Bonaparte namelijk, maar na Waterloo genoot ik van mijn rust. Tot nu’.

Kwam de vraag van het vijftal ‘Waarom draag jij zo een civiele kledij? Waar is je marine pak of minstens… waar is je krijgstenue?’.

Het laatste antwoord sprak hij met de grootste tegenzin… hij de strijdlustige, onvervaarde, onversaagde en onoverwinnelijke kaper moest het oneervolle toegeven.

‘Vanavond tijdens een wandeling met een vriend kreeg ik een funeste beroerte. Dus hier ben ik…’.

 

16 OKTOBER 2016 – DEFINITIEF OP DEZELFDE, ONBESTEMDE PLAATS IN DE CARAÏBEN

Gedurende de volgende eeuwen voegden meer en meer lieden de groep oude zeemannen. Ook Jan, Pier, Tjoris en Corneel waren welkom.

Vandaag was het weerom zover.

Praten, vragen, antwoorden, repliceren, zonder einde.

In een Babylonische spraakverwarring bleven de discussies – soms hoog – oplaaien.

 

‘Waarom noem jij mij een piraat of – erger nog – een ordinaire zeerover terwijl anderen - met meer nobele titels - als kaper worden aangesproken…’ onderbroken door vele momenten van veelzeggende stiltes ‘…en wat doen die enkele boekaniers, of hoe ze ook mogen heten - hier tussen ons?’.

Één van de ouderen opperde… ‘Misschien kan Artemis, de godin van de jacht, ons helpen…’ mompelend werd het goedgekeurd ‘…tenslotte zijn wij allemaal ergens jager geweest’.

En op dat ogenblik werd – zonder haar dwingende presentie - alle glashelder.

Zij kregen bijna allemaal kun kaperbrieven van hun respectievelijke koningen of bewindvoerders.

Door deze documenten waren zij beschermd door hun broodheren maar behoorden niet tot de reguliere oorlogsmarine.

Sommigen onder hen gingen – gezien de verleidelijke winsten – voor eigen rekening varen en werden – mits het in acht nemen van de kwalijke renommee - dusdanig piraat of zeerover.

‘Fijn…’ zei Zwartbaard ‘…ik ben boekanier’.

Met vragende blikken… ‘Wat is een boekanier nu weer?’

‘Het wingewest van ons, boekaniers, ligt hier in de streek, de Caraïben. Wij hebben het gemunt op de fijne, dure en smaakvolle kunststeden…’ na een lichte aarzeling ‘…maar wees gewaarschuwd. Bij het uitoefenen van onze job zijn we ook niet zo fijnbesnaard als onze – zeg maar - leveranciers...’ en eindigend ‘…het gaat er meestal ruw aan toe. Ik ben bijwijlen erg bloeddorstig…’ en weeral die grijns.

 

Volgende aflevering – en dit is geen vergissing -  zaterdag 16 juli nummer 29… iets over bloemen, schilders en een groene fee…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

Download
AL DIE WILLEN TE KAAP'REN VAREN.mp3
MP3 Audio bestand 2.7 MB

HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 25 juni nummer 27… iets over pronkzucht, houdbaarheidsdata en hopelijk ononderbroken reeksen…

 

PRONKZUCHTIG TE PAARD ZAT DE MAN MIDDEN PARIJS

Parijs, Place des Vosges - 24 mei 2001

 

24 MEI 1961 - PARIJS

Jean was een niet opvallend 45 jaar oud schichtig heertje in grijs pak en grijze jas.

Bestaat er nog een meer bij hem passende naam als Jean voor zo een – schijnbaar – banaal en onzichtbaar typetje als deze man?

Sinds de dood van zijn vrouw Isabelle, nu 20 jaar geleden, was hij nooit hertrouwd.

 

Jean leefde alleen op een kleine 2-kamerflat in de rue Saint Antoine in le ‘Marais’.

Zijn enige besognes waren zijn werk in het Louvre en vertoeven in het park van het nabijgelegen place des Vosges.

Liefst voor het standbeeld van Louis XIII en de koning recht in de ogen ziend.

Zoals elke ochtend verliet Jean zijn modest doch netjes onderhouden onderkomen en dronk zijn ‘café serré’ in de bar ‘Les Cardinaux’ op de hoek van de rue Saint Antoine en de rue Birague.

 

JUNI 1940 – PARIJS ONDER DUITSE BEZETTING

Sinds 14 juni 1940 heeft het Duitse leger – een angstig en zenuwachtig Parijs – bezet en hield de ganse stad onder de knoet.

Een zwarte droom voor de levenslustige inwoners van deze vrije en sprankelende wereldstad.

 

De gevoerde gesprekken tussen het Vichy regime - onder het despotisch

regime van maarschalk Pétain - en de bezetter leidden tot een akkoord.

Van woensdag 10 juli 1940 tot 20 augustus 1944 duurde het Franse, collaborerend bewind van Pétain.

 

En net op die bewuste woensdag gebeurde het noodlottige.

Was het een verkeerd antwoord (of het ontbreken ervan) op een misverstane (of een verkeerd uitgedrukte) eis?

In ieder geval was het een, onder invloed zijnde, Duitse onderofficier die voor een enorm menselijk drama zorgde.

Als reactie op een - niet voldoende snel, foutief of onvolledig - antwoord werd Isabelle door de Duitser, haar recht in de ogen kijkend koelbloedig in het voorhoofd geschoten.

Terwijl de Duitser met zijn kompanen lachend en brallend de plaats verlieten bleef Isabelle levenloos en bloedend op de plavuizen van de rue des Innocents liggen.

Het laatste wat – de snel toegesnelde Jean - zich steeds bleef herinneren waren de wijd opengesperde, vragende, dode ogen van Isabelle.

Ogen bleven tot de dood van Jean een ware demonische beproeving.

 

3 MEI 1915 - ALBEPIERRE-BREDONS

Wat een heuglijke maandag bij de familie Goudeau in Albepierre-Bredons in de Aveyron. De oogjes van de kleine, tengere, miezerig magere Jean openden zich en aanschouwden de wereld.

Terwijl in België en het noorden van Frankrijk een moordende en verwoestende strijd aan de gang was groeide de kleine, weliswaar ziekelijke en zwakke, Jean levenslustig in een vredevolle regio op.

 

MEI 1938 – ANGSTBEELD BOVEN PARIJS

Gezien de oorlogsdreiging trok Jean naar de hoofdstad.

Hij had niet de nodige fysieke weerbaarheid maar wou zich zeker nuttig maken.

Op dat ogenblik is de conflictsituatie met Duitsland bijna onafwendbaar en werd

Jean - net als zovele anderen – opgeroepen tijdens de algemene mobilisatie in 1939.

Jean werd wegens zijn gezondheidstoestand – waarvoor hij zelf al enigszins vreesde - geweigerd.

De man zocht een onderkomen in de omgeving van de Bastille tussen zijn vele streekgenoten uit de Auvergne.

Daar ontmoette hij Isabelle op een mooie zondagavond in juni.

In cafeetje ‘Le Tisserand d’Auvergne’  in de rue de Lappe werden sindsdien al hun afspraken gemaakt - en nagekomen – en al hun toekomstplannen werden en er gesmeed. De meest gezegende en verwachtingsvolle momenten uit hun leven.

 

24 MEI 1961 – PARIJS

Nog voor haar dood in 1940 werkte Isabelle in de cosmetica afdeling van het grootwarenhuis ‘La Samaritaine’ aan de Pont Neuf en Jean als archivaris in het Louvre.

Na haar dood vroeg Jean een taak in de eenzaamheid en sleet hij zijn dagen verder in de donkere, ondergrondse zalen van het museum. In zijn weinig vrije uren ging hij – geobsedeerd door Isabelle’s ogen – op zoek naar geportretteerde mensen met expressieve blik.

Portretten van mannen, vrouwen, kinderen, edelen, boeren en werklieden werden door Jean geanalyseerd.

De vorm, kleur, grootte van de ogen en de richting waarnaar ze keken bestudeerde hij.

Waarom keken ze zó en waarom keken ze naar welk object?

Alles probeerde hij de vatten.

Waarna hij deze gegevens nauwgezet in een klein cahier noteerde.

Tot de zoemer het einde van de dagtaak meldde.

Omdat Jean niet hield van drukke, rumoerige en overvolle metrostellen of lawaaierige autobussen ging hij elke avond te voet naar huis.

En vandaag – net zoals alle andere dagen voordien - maakte hij graag een ommetje van een kilometer met de bedoeling langs de rue des Innocents en de ‘Fontaine des Innocents’ aan ‘Les Halles’ te wandelen en even stil te staan op de plek waar het dodelijke schot op 10 juli 1940 viel.

 

24 MEI 2001 – PLACE DES VOSGES

Vandaag is Jean al jaren een op rust gestelde ambtenaar die zich met zijn statuut verzoend had en er alleszins gelukkig mee is.

Elke avond zat hij op een bank in het park op de place des Vosges vóór het standbeeld van Louis XIII.

Het duurt nooit lang of Jean is omringd met schoolkinderen die – ná het maken van hun huiswerk – van hun ouders permissie kregen om naar Jean te gaan.

Hij begon steevast met het verhaal – dat iedereen onderhand al kent - van de reeks ‘Lodewijken’.

Hij vertelde honderduit over hun pronkzucht, ijdelheid, zelfvoldaanheid en hun narcistische natuur.

Ook zij dachten dat er aan hun heerschappij geen eind zou komen… maar die rampzalige en desastreuze voleindiging kwam er toch.

En dan bereikte hij het gevoelige punt… de onthoofdingen.

Uiteraard waren in het groepje altijd een paar durvers die – als wisten zij dat de antwoorden hen minstens een paar uren nachtrust zouden kosten – per se wilden weten hoe bloederig de guillotine wel was en wat ze met de hoofden deden erna en hoeveel de beul wel verdiende en of de toeschouwers entreegeld dienden te betalen.

Vragen waar de brave Jean het antwoord steeds schuldig bleef.

Wat hij wel met graagte vertelde was wie dokter Joseph Ignace Guillotin was en wat hij allemaal had gedaan.

En net aleer de kinderen door hun ouders binnengeroepen werden kwam steevast de allerlaatste vraag….

Monsieur Jean…hoeveel ogen heb jij in de kelders van het Louvre ooit gezien?

En zonder mankeren kwam het antwoord

‘In totaal zag ik 8215 ogen’.

‘Maar dat kan toch niet’ reageerden de kinderen in koor

‘Het moet een paar getal zijn…een getal deelbaar door 2, toch?’

‘Jawel…8215 ogen’ repliceerde Jean en ging verder

‘Ik heb 4107 portretten van mensen gezien en één portret van een cycloop’

Lachend en gierend stoven de kinderen in alle richtingen huiswaarts.

Joelend en roepend… ‘A demain monsieur Jean’.

En nu al wisten ze dat morgen, en alle dagen erna, dezelfde verhalen, vragen en antwoorden zouden komen.

En de kinderen van toen vertellen nu aan hun kinderen de verhalen van Jean en vervolgden…’Als het donker en triest is, als je bevreesd bent, als je verdrietig bent zal je Jean’s priemende, beschermende ogen op je rug voelen. Onthoud dat…’

 

Volgende zaterdag 2 juli nummer 28… iets over de juiste wind kiezen, het tarten van het lot en de gekregen opdracht doen slagen…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 18 juni nummer 26… iets over cider, een kroeg in de Finistère, strips en kronieken…

 

DE 2 MANNEN DRONKEN HUN BOLÉE DE CIDRE IN EEN HAVENKROEG ERGENS IN DE FINISTÈRE

Le Guilvinec, Finistère, Bretagne - 22 augustus 1989

 

22 AUGUSTUS 1989 – LE GUILVINEC

De man die net de bar van het ‘Hotel du Port’ in le Guilvinec binnenwandelde werd door Omer de barman van dienst hartelijk begroet… ’Bonjour monsieur Albert… een cider zoals gewoonlijk?’

Het was een mooie ochtend die dinsdag 22 augustus 1989. En ochtend om – koesterend - herinneringen op te halen.

 

Vorige maandag, de 14de zat hij hier ook samen – dacht hij - met zijn vriend René. René met wie hij ontelbare ogenschijnlijk onmogelijke avonturen had beleefd.

Wanneer René hem in 1977 had verlaten was dat in geen enkel opzicht een verraad.

De man was amper 51 jaar toen hij – ditmaal zonder zijn beste en intiemste vriend - aan zijn grootste avontuur begon.

 

Albert wist dat hem begeleiden een onmogelijke opdracht was. Albert wist, indien hij zijn zielsgenoot René zou volgen dit onomkeerbare gevolgen had. Een weg terug was er niet en de daad zou zulke verstrekkende gevolgen hebben dat duizenden - generaties lang – iets moois en ontspannend zouden missen.

De oude vergeelde foto in Alberts handen trilde synchroon met het ritmisch beven van zijn vingers. Op de oude foto stond René – glimlachend - naast Albert die altijd zijn guitige zelve bleef.

2 verschillende personen en 2 verschillende karakters.

 

ZOMER 1977 – LE GUILVINEC

Enkele maanden voor de dood van René had hun gemeenschappelijke vriend Paul van de ‘Cidrerie Keridic’ uit Plobannalec-Lesconil hen - met hun respectievelijke echtgenotes – uitgenodigd op een verblijf in het ‘Hotel du Port’ in Le Guilvinec in de Finistère.

 

Het werd zo een grandioos feest dat geen van beiden kon bevroeden.

Wat Albert, met de woorden van Dalida, eenvoudig omschreef als ‘Tout le monde était là’ zoals…

De zo graag geziene en bijna op handen gedragen burgemeester.

De vissersvrouw bracht een vracht verse vis – die Leopold haar man vanmorgen om 5 uur aan de kade had gebracht – mee naar het feest.

Het kleine driftig vechtersbaasje en zijn onafscheidelijke vriend, de steenhouwer, ontbraken niet op het appel.

 

De jonge deerne van de smid stal zowat de harten van iedereen.

Zelfs de ogen van de immer blozende pastoor, met zijn onafscheidelijk snoeimes, konden dit niet ontkennen.

De schone jeugdige madam van de ouderdomsdeken van het dorp moest niet onderdoen voor de eega van de smid.

Enkel de – soms erbarmelijke - geluiden geproduceerd door de straatmuzikant met zijn trekorgel konden niet iedereen bekoren. De sukkel werd – mits het toeschieten van enkele centen - naar een concurrerende kroeg gestuurd.

En daartussen het altoos enerverend gekef van het kleine straatblaffertje. Kreeg het mormel geen been om op te kauwen mocht het al tevreden zijn geen schop voor de kont te krijgen.

 

En buiten dat allemaal was zelfs een delegatie bestaande uit Romeinen, Goten, Vikings, Egyptenaren en uiteraard enkele piraten.

Dit alles in het oog gehouden, gecontroleerd en in goede banen geleid door de bazige – échte chef van het dorps – vrouw van de burgemeester.

 

Grandioos, plezierig en niet altijd zo stijlvol verliep dit feest voor René en Albert.

 

De beste koks uit de omgeving zorgden ervoor dat – op het einde van de dag – menig broeksriem teveel spanning te harden had.

Wat de bijdrage van de beste brouwers van de regio betreft zijn de meningen tot nu toe vrij uiteenlopend.

Nooit is de gemeenteraad met een eensluidende verklaring naar de pers kunnen gaan. Kwatongen beweren dat er in de periode erna vele coalities zijn gesneuveld (waar niet altijd iedereen rouwig om was).

 

22 AUGUSTUS 1989 – LE GUILVINEC

De oude vergeelde foto in Alberts handen trilde synchroon met het ritmisch beven van zijn vingers. René stond – glimlachend naast Albert die altijd zijn guitige zelve bleef.

2 verschillende personen en 2 verschillende karakters.

Men beweert – niet altijd ten onrechte – dat de pen een van de sterkste wapens mogelijk is.

Wel deze 2 heren hanteerden enkel een – weliswaar een verschillende – pen.

Een verschillende pen maar dezelfde inkt.

René schreef zijn teksten en Albert maakte de mooiste beschrijvende tekeningen met zijn eigen pen.

Boezemvrienden zijn het altijd gebleven en wat méér is… na Renés dood bleef Albert - tot 2005 – de scenario’s onder de naam van René schrijven.

Van een vriendschap en hommage gesproken.

 

18 JUNI 2022 – WERELDWIJD

Zo ontstaan kronieken.

Kronieken alsof de verhalen geen verhalen meer zijn maar pure realiteit werden.

René Goscinny en Albert Uderzo, heren, een groot deel van de ‘oudere jeugd’, de jeugd en de toekomstige jeugd danken u voor het leesplezier dat jullie hen hebben geschonken, nog steeds schenken en zullen blijven schenken.

Asterix en Obelix... wie kent hen niet?

 

 

Volgende zaterdag 25 juni nummer 27… iets over cider, een kroeg in de Finistère, strips en kronieken…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 11 juni nummer 25… mag het vandaag eens wat stouter zijn? Iets over een dappere man, een angstige dame en een diepte…

 

DE DAPPERE MAN STOND OP DE RAND VAN DE TOURMALET

 

Col du Tourmalet, Pyreneeën – 17 oktober 2007

Bij het schrijven van dit vijfentwintigste nummer in de reeks - Hij dacht of hij ‘Zij’ – wou de auteur even de ‘sérieux’  te laten en een lichtvoetiger, soms een beetje stoute plagende toon aan te slaan. Waarom niet dacht hij?

Dit terzijde…

MEI 1950 – PROVINCIE BRABANT

De reis startte met een brij vers geplukte aardbeien onder een laag kristalsuiker…de ideale start voor het jongetje, een peuter van 5 jaar.

Het werd een lange 3-daagse reis - via Artenay en Arcachon - naar Aureilhan nabij Tarbes.

 

De ouders en het jongetje waren vroeg, met de opkomende zon, vertrokken richting Lourdes.

Overnachten zou de familie in het huis van Marie - een groottante van het jongetje – en haar man in Aureilhan doen. Het huis was gelegen op de rustige steenweg naar Rabastens-de-Bigorre (vandaag de N21, avenue Jean Jaurès).

 

Het jongetje zal zich later het huis herinneren als een sobere okerkleurige woning met een eenvoudig aangelegde voortuin

Het gebouw was van de steenweg gescheiden door een - in roodmenie geschilderd - ijzeren hekken.

Een beekje met helder klaterend water liep tussen de omheining en de straatstenen.

Het jongetje wist nog de speelmomenten met kleine ‘Aureilhanais’

Met enige hulp van ‘mononc’ Jean-Pierre, de grootoom, werd het tussenschot neergelaten zodat een kleine overlopende vijver ontstond waar gretig in werd geplonsd.

Met, af en toe, een serieus dispuut voor het dragen van de militaire oorlogshelm – zeg maar de ‘gouden helm’ - van ‘mononc’ Jean-Pierre.

Het waren mooie dagen daar aan de voet van de Pyreneeën.

 

MAANDAG 27 JULI 1936 – AUREILHAN & COL DU TOURMALET

Sinds een tiental dagen heerste er ernstige ongerustheid aan de noordelijke zijde van de Pyreneeën.

Het begin van de Spaanse burgeroorlog zorgde voor méér dan zwaarwegende beroering.

Doch ging het leven gewoon door.

 

Het jongetjes groottante, door de buren en vrienden ‘Marie la Belge’ genoemd kweekte groenten in hun moestuin en plukte fruit uit hun boomgaard.

mononc’ Jean-Pierre trok – naar gelang het seizoen – met hun aubergines, komkommers, salades, tomaten, boontjes, radijzen, vijgen, olijven, abrikozen, kersen, en meer – van markt tot markt om zo in hun levensonderhoud te voorzien.

 

Voor ‘Marie la Belge’ was dit leven geen evidentie.

Zij had voor de dood van haar eerste echtgenoot in Californië gewoond en een vrij riant leven geleefd..

Maar bon… diep ongelukkig was zij waarschijnlijk niet. Zeker vandaag niet.

Vandaag was dé dag waar zij bijna jaarlijks naar uitkeek…haar ‘Jour de Fête’.

Bijna jaarlijks, bijna kwam de grote koers op de bergpas van de Tourmalet voorbij en vandaag maandag 27 juli 1936 was het wéér zover. Een dag om alle beslommeringen even aan de kant te schuiven en met volle teugen van ‘de’ bergrit in de ‘Tour de France’ te genieten.

Deze 16de etappe reden de coureurs een zware Pyreneeënrit van Luchon naar Pau.

 

Het was fris die ochtend van 27 juli.

Met vijven vertrokken ze om 6 uur uit Aureilhan richting ‘La Mongie’ en de ‘Tourmalet’ via Sainte-Marie de Campan.

De fourgonette ‘Peugeot 190 S’ uit 1930 bood weinig comfort maar net voldoende ruimte voor hun vijven. Maar dat maakte de pret nog groter.

de pret absoluut niet bederven.

 

De weg bergop was een uiterst moeilijk berijdbare grindweg en in ‘La Mongie’’ diende het vijftal de fourgonette achter te laten en de resterende 4 loodzware kilometer tot de top te voet af te leggen.

Marie la Belge’’ had daar absoluut geen probleem mee… enkel haar vlag, de Belgische driekleur, gaf haar moed want zij wist dat zij in de loop van de namiddag haar helden zou kunnen toejuichen en aanmoedigen.

In het bijzonder Sylvère Maes uit Zevekote in de Vlaamse polders had vorig jaar reeds een rit gewonnen.

 

Later vertelde ‘Marie la Belge’ dat ze dan – en alle jaren nadien – onbedaarlijk moest wenen, schreien en snotteren wanneer zij de Belgische coureurs lijdend hun agonie zag ondergaan.

Dit was haar moment. Het moment dat zij, en zij alleen, de renners uit haar geboorteland afkomstig kon inspirerend aanvuren in haar ‘Vlaams’.

Na de doortocht bleef ze telkens enkele ogenblikken verweesd - vol heimwee naar haar familie in België - achter.

 

En zoals in haar klein zwart schriftje in potlood stond geschreven: Sylvère Maes won dat jaar – buiten – de 16de nog de 13de, de 14de en de 19de rit en kwam met de gele ‘Henri Desgrange’ trui terug huiswaarts. 3 jaar later in 1939 won haar held voor de tweede keer de ronde van Frankrijk.

 

DONDERDAG 4 MEI 1989 - AUREILHAN

39 jaar na zijn eerste bezoek aan Aureilhan was het jongetje van toen met zijn ouders en zijn vrouw terug op weg naar Lourdes.

Het leek wel of beide mannen – weliswaar zonder er veel woorden aan te besteden - het believen hadden om het huis van 1950 te lokaliseren.

Met beider herinneringen aan elkaar af te toetsen slaagden ze erin de plaats van het huis terug te vinden.

Het leek hen wel dat de woonst bijna 40 jaar – als onder een glazen stolp – immuun was gebleven voor alle mogelijke menselijke ingrepen.

Bijna alle charmant eenvoudige woningen hadden plaats moeten ruimen voor semi-industriële gebouwen en internationale winkelketens. De paar overgebleven huizen uit die tijd waren – door gebrek aan kopers verlaten en vervallen.

Moestuinen en gaarden waren ofwel met onkruid bezaaid of – in het ergste geval – gebetonneerd.

De eens zo rustige verbindingsweg was nu een ‘Nationale’ met rijen auto’s, vrachtwagens, bussen, bestelwagens en moto’s. Zelfs fietsers reden zigzaggend – bij gebrek aan degelijke fietspaden - door het verkeer. Met als gevolg ellenlange files.

Maar het huis, het ‘huis van Marie la Belge en mononc Jean-Pierre’ zou voorgoed in hun geesten blijven bestaan.

 

WOENSDAG 17 OKTOBER 2007 – COL DU TOURMALET

Weerom staat de man nu met zijn eigen gezin – 57 jaar nà zijn eerste ontmoeting - op de top van de mooiste en meest legendarische bergpas in de Pyreneeën. 2115 meter boven zeeniveau.

Het beeld dat de man opviel hier in die ijle hoogte was het beeld van een groepje mensen van elkaar gescheiden door – waarschijnlijk – een gebrek aan interesse.

Of zoals de massatoerist zou zeggen ‘…het is woensdag dus dit moet de Tourmalet zijn…

 

Wat hem het geinige ontlokte…

 

De dappere man stond op de rand van de Tourmalet

‘Hoe diep is het ravijn?’

vroeg de angstige dame met de rode blouse...

...moeide de man met de witte pet zich

‘Je schat het gewicht laat het vallen

en tel de seconden tot de impact’

‘OK’ zei de dappere man...

‘Wie gooit zich’

 

 

Volgende zaterdag 18 juni nummer 26… iets over cider, een kroeg in de Finistère, strips en kronieken…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 4 juni nummer 24… iets over de Gaume, exotische namen, verhuizende mensen en blijvende stenen…

 

DE GAUME BEZAAID MET EXOTISCH  KLINKENDE PLAATSNAMEN

Buzenol, Gaume (Provincie Luxemburg) - 26 Juli 2020

 

 

Het koppel kwam op 25 juli in het begin van de namiddag uit het station van Arlon gestapt. Voor een verblijf van een paar dagen was, rekening houdend met hun reiservaringen, één stuk handbagage per persoon ruim voldoende.

Een bus van de ‘TEC’  bracht hen – zoals voorzien – in een twintigtal minuten naar Étalle waar zij in een klein landelijk hotel, trouwens het enige hotel in het dorp, een kamer hadden geboekt.

Wat heeft de vooruitgang hier lelijk huis gehouden. Hoe is het allemaal zo drastisch veranderd…’ dacht de man tijdens het traject maar ook wist hij dat dit geen alleenstaand gegeven was. Overal, ook buiten België, is een evolutie niet altijd het meest gunstige proces.

Het dorp – doorvloeit door de Semois - was niet méér dan een langgerekte drukke verbindingsweg, de rijksweg 83 (rue du Moulin), tussen Arlon en Bouillon.

 

Vooraleer zij hun kamer betrokken verwelkomden Sabine en Noël, de hoteleigenaars, de nieuwe gasten met een ‘Maitrank’, wat een exquis plaatselijk aperitief is.

Vandaag was het exact 30 jaar geleden dat de man hier geweest was.

 

3 SEPTEMBER 1982 – EVERE

Deze vrijdagavond was de man uitgenodigd op een kunstvernissage in de Brusselse gemeente Evere.

Daar ontmoette hij en knoopte een gesprek aan met een kunstenaar die de militaire graad van adjudant droeg.

Deze artiest, Remy Claes, was zeer bekwaam in het aquarellen. Een kunstvorm die onze reiziger zeer aansprak.

Wat volgde was méér dan een boeiend gesprek en resulteerde in een uitnodiging.

‘Ik woon in een klein onooglijk – maar toch zo fraai – dorpje in de Gaume…’,

na een geïnteresseerde blik van de reiziger ging Remy verder

‘… ‘Ik verwacht je…wanneer je maar wil’.

 

26 JULI 1990 - BUZENOL

Bijna acht jaar gingen er ondertussen overheen.

In de lente van dit jaar hadden beiden mekaar nog geschreven en een datum vastgelegd (het begrip ‘een datum prikken’  bestond toen nog niet).

 

Hoewel de bezoeker absoluut geen misbruik wilde maken van de toeschietelijkheid van zijn gastheer verkoos hij een verblijf op hotel.

Iets waarvoor zijn vriend geen enkel begrip opbrengen kon.

Dus zou de nacht in de rustiek gerestaureerde oude hoeve van Remy doorgebracht worden.

 

’s Anderendaags was het snikheet, vochtig en bijna tropisch aanvoelend.

Gans de streek leek bijna ademloos en onbewogen de hitte – dat als een loden deken over de Gaume gedrapeerd lag – enigszins te verduren.

De ‘Echinacea purpurea’, rode zonnehoed stond in volle bloei, een aanblik die de genode niet direct zou vergeten.

 

Het was sneller avond vóór beiden er erg in hadden.

Een lichte lunch – een frisse salade met gerookte forel en een glas ‘Cidre Munaut’ – was zeker geen afremmende factor.

 

Naast het waterverven was Remy’s grootste passie het aanleggen, bewegwijzeren en onderhouden van mooie, nieuwe wandelpaden in zijn zo geliefde streek.

Op termijn was zijn doel deze te laten aansluiten op het reeds bestaande wandelnet van de ‘Grote Routepaden’.

In haastige lijnen overliepen de twee vluchtig alle mogelijkheden, moeilijkheden, obstakels en te nemen stappen.

 

Wat Remy, als mogelijk, nog meer kopzorgen bezorgde was het gestaag stijgend aantal huizen en boerderijen die kwamen leeg te staan en dusdanig vatbaar voor verkrotting waren.

Uiteraard had hij alle begrip dat de jeugd op zoek ging naar werkgelegenheid en zekerheid in steden als Arlon, Neufchâteau, Libramont, Virton of zelfs Longwy in Frankrijk.

 

‘Mensen vertrekken, stenen blijven en bossen worden wilder en groener...’

zei hij nog en ‘…de natuur herstelt vrij snel. De mens daarentegen’.

 

In een amicale, doch ietwat bezwaarde sfeer, namen beiden afscheid van elkaar evenwel zonder het obligate ‘We zien mekaar zo snel als mogelijk terug’.

Een hoop die – door het overlijden van Remy - niet meer waar gemaakt kon worden.

 

TERUG NAAR VANDAAG > 26 JULI 2020 – BUZENOL

Het was een onuitgesproken belofte – de realisaties van Remy te zoeken – die het koppel, met zachte dwang, naar Buzenol noopte.

Ze hebben het ‘GRpad’ van Remy gevonden. Alhoewel vele nummers onleesbaar waren geworden of in het slechtste geval radicaal verdwenen.

 

Zij verlieten het dorp via de rue de Landreux waar het pad mooi en toegankelijk was.

Echter naarmate het koppel vorderde werd het stappen méér en méér bemoeilijkt door omgevallen bomen en overwoekerend struikgewas.

Aanduidingen van het pad of andere herkenningspunten waren volledig verdwenen.

Verder het diepe woud instappen bleek geen optie.

Op hun stappen keerden ze terug naar het kerkplein van Buzenol

 

Met een beklemd gemoed – en de gedachten bij Remy - namen ze vandaaruit de weg terug naar hun hotel in Étalle waar een deugddoende maaltijd en een verkwikkende nachtrust wachtte.

 

De ochtend nadien verlieten ze dankbaar Sabine en Noël met een dubbele belofte…

terugkomen en genieten van de verwelkoming in deze aimabele regio met zijn zacht, genietbaar microklimaat en - nog belangrijker - het levenswerk van Remy Claes verder te onderzoeken en, wiet weet, zuchten naar iets te verwezenlijken…

 

Volgende zaterdag 11 juni nummer 25… mag het vandaag eens wat stouter zijn?... iets over een dappere man, een angstige dame en een diepte…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 28 mei nummer 23… iets over een kust, 1000 jarige Rijk en een roestig symbool…

 

GEBOUWD TER VRIJWARING VAN HET VOORBARIGE 1000 JARIGE RIJK

Dieppe - 1 januari 2007

 

De Canadees had – na een rustige oudejaarsavond – zin in een vroege wandeling langs de Boulevard Maréchal Foch, de strandweg van Dieppe.

Het was zonnig met een staalblauwe hemel en een aangename 5° Celsius, maar op de promenade maakte de snijdende wind de huid van het aangezicht gevoeliger.

Om die reden besloot hij rechts de rue des Bains in te stappen en zo zijn tocht - via de Grande rue – door de binnenstad verder te zetten waar de temperatuur snel steeg tot een tiental graden.

 

Gisteren, in de vooravond,  was de man uit het treinstation in Dieppe gestapt en een taxi had hem naar het hotel ‘La Présidence’, aan de voet van het kasteel gebracht.

Op de kamer diepte hij zijn geschriften over woensdag 19 augustus 1942 op want de reiziger had zich een doel gesteld.

 

Na een lichte lunch – een schoteltje oesters van Pourville met een cider uit  Cotentin - in het ‘Café des Tribunaux’ zette hij zijn toer – in gedachten verzonken – verder.

 

EN TOEN – ZONDER ENIGE AANNEMELIJKE REDEN – BEGON HET…

De groep wandelaars in de straat werd stilaan kleiner, de mooie kleurrijke tinten van kledij, gevels en reclamepanelen vervaagden tot een grijs monochroom geheel.

Het bonte gekakel, gekir en gelach van jonge mensen muteerde naar een gegons van ritmische dreigende slagen en bonzen zonder te weten wat de oorzaak ervan was. 

De mooi geplaveide straat werd een vuile, hobbelige en moeizaam begaanbare kasseiweg.

 

De heldere hemel met een – bijna sacraal - gamma zachte pastelkleuren werd een immense sombere golf van een morbide opeenstapeling van stille gevoelens.

Het geheel kreeg een apocalyptisch beeld als in de Matteüspassie.

Het stervensuur op ‘Goede Vrijdag’. is overal dynamisch voelbaar.

De weinige mensen op straat liepen gejaagd, keken schichtig en waren ouderwets gekleed.

 

Aan een kiosk op de Quai Henri IV kocht de Canadees een krant zoals hij er voorheen nooit een had gezien. Gedrukt in een ouderwetse typografie op grof aanvoelend papier.

Op geen enkele pagina was een kleur te bekennen en de inkt rook eigenaardig vies.

Dan viel zijn oog op de gedrukte datum van de krant… woensdag 19 augustus 1942.

 

De reiziger vreesde een moment dat hij in een roman van Hubert Lampo of Johan Daisne was terechtgekomen, zo nauw werden werkelijkheid en fictie met elkaar vermengd.

 

DAN... UIT HET NIETS SCHEURDE DE HEMEL OPEN

Vliegers van de ’Royal Canadian Air Force’ en de ‘Royal Air Force’  krulden door het ruim als blikken speelgoed en méér en méér werden de straten bevolkt door opgejaagde Duitse soldaten nerveus door elkaar wauwelend en gesticulerend.

 

ALLES WERD DUIDELIJK

04.30 uur. Op het ‘Kanaal’, voor het kiezelstrand lag een vloot – meestal amfibische vaartuigen. De richting, snelheid en omvang van deze aanvalsmacht maakte duidelijk dat het hier om een geallieerd operatie betrof.

Door de Duitsers werden overal posities ingenomen, versterkt en geconsolideerd.

Kanonnen bulderden, de luchtafweer jaagde dodelijk metaal naar de – door Canadese piloten bestuurde – ’Spitfires’ en ’Hawker Hurricanes’.

De aanval bestond uit 6086 - grotendeels Canadese - infanteristen die ondersteund werden door een Brits zee- en luchtcontingent.

 

Jammer genoeg liep gans de operatie voor de geallieerden dramatisch af en werd deze tactisch een miskleun.

Men is er niet in geslaagd één enkel van de vooropgestelde doelen te realiseren.

 

Van de 6086 soldaten, onderofficieren en officieren die aan de landing deelnamen  vonden 4384 (ruim 72%), de dood, werden verwond of gevangen genomen.

 

Velen, samen met de Canadese reiziger, hopen dat dit geen louter spierballengerol van ‘Monty’ - de Britse veldmaarschalk Bernard Montgomery – was. Op zijn aandringen ging deze operatie trouwens door.

 

TERUG NAAR MAANDAG 1 JANUARI 2007

Deze nieuwjaarsdag worden Bulgarije en Roemenië lid van de Europese Unie.

 

VANDAAG 28 MEI 2022

Heeft de toetreding van beide landen in 2007 - en Kroatië in 2013 - iets bijgebracht?

Na de gebeurtenissen van de 3 laatste maanden heeft de mensheid alle rede deze stelling ten zeerste in twijfel te trekken.

 

Sommige gebeurens, gedachten en verhalen - al dan niet aan de zijlijn van ons eigen kleine universum – wezen, leven en bestaan.

Zij kunnen écht gebeurd zijn… of zich ontsloten uit ons eigen binnenste. Wie zal het ooit weten.

 

Volgende zaterdag 4 juni mei nummer 24… iets over de Gaume, exotische namen, verhuizende mensen en blijvende stenen…

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

 

 


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 21 mei nummer 22… iets over dansen (maar dan zwoel), aantrekken en afstoten…

 

ALS ADRENALINE VLOEIBAAR WORDT

San Telmo, Buenos Aires, Argentinië - 31 december 2004

 

Aeropuerto Internacional Ministro Pistarini’, Ezeiza.

Die vrijdag – oudejaarsavond – stapten de 4 reizigers van de vlucht van ‘Aerolineas Argentinas’ uit Ushuaia.

17.35 uur… met 35° Celsius was de lucht nog broeierig zwoel.

De binnentemperatuur steeg – op de koop toe  functioneerde de airco met horten en stoten – tot een behoorlijke 48° Celsius.

Met open ramen rijden bracht ook niet veel soelaas.

 

De avond was – verklaarbaar - veel belovend.

Oudejaar in een wellustige zinnelijke stad als Buenos Aires meemaken kan en mag geen regelmatig terugkerende klaarblijkelijkheid zijn.

 

De zwart-gele taxi bracht hen van  de ‘Torre Monumental’ aan de Avenida del Libertador naar San Telmo (Saint Pedro González Telmo), de oudste wijk van de stad.

Hier – tussen de koloniale gebouwen – was het leven bruisend en artiesten van allerlei pluimage alomtegenwoordig.

 

De straten rond het Plaza Dorrego liepen stilaan vol en de drankgelegenheden noodden met breed openstaande deuren.

 

Muzikanten installeerden hun instrumenten en ‘lookalikes’ van Carlos Gardel poogden hun favorietenrol bij wandelaars en omstaanders waar te maken…

vrouwen met veelzeggende blikken te veroveren al dan niet te versieren.

 

In het ‘Cafe Plaza Dorrego’ bestelden ze – het was ondertussen toch al de klok van  9 – elk een ‘Cerveza Quilmes’, een fris lokaal blond bier van amper 4.9%.

Voor de 2 koppels dé gelegenheid om de wijk met zijn Boheems karakter méér en méér te appreciëren en ervan te genieten.

 

Aan een tafeltje naast het groepje zat een man, een zeventiger, alleen.

In het begin merkten de 4 mensen het niet maar ontegensprekelijk zocht de man oogcontact met hen.

 

De man zag er verzorgd uit en zijn houding en kledij hadden er alle schijn naar dat hij vroeger zeevaarder was.

Dit laatste wekte enigszins het wantrouwen van de oudste van de vier.

Daarenboven was het Engels van de oudere zeeman vrijwel onbegrijpelijk.

Toen ging hij verder in het Frans… ‘Zijn jullie Belgen?’ uiteraard kon alleen een bevestigend antwoord volgen.

 

‘Mijn naam is Jean-Louis Gardès en ik ben geboren in 1930 in Toulouse. Vraag en zoek niet naar mijn wortels want ik draag de naam van mijn grootmoeder, Gardès’.

 

Het verhaal begon de vier te intrigeren… ‘Wat brengt je hier dan?’ was een logische vraagstelling.

Dat is wel een lang en familiaal erg gevoelig verhaal…maar goed, waarom niet het is tenslotte oudejaar’.

 

Na enige aarzeling ging de oude zeeman schoorvoetend verder.

 

Ik wil ergens achterhalen wat met een oom van mijn moeder geschiedde.

Die bewuste oom - Charles Romuald Gardès - was een onwettig kind en droeg daarom de naam van zijn moeder, mijn grootmoeder dus..

Zij bracht de kleine baby aanvankelijk naar Venezuela en liet het daar achter.

Later keerde ze terug om het – toen 27 maanden oud kind - naar Argentinië te brengen.’

 

Moeders oom kon goed zingen en muziek spelen. Hij begon een carrière in cafés, pubs, bars en op privéfeesten.

Zo begon hij zijn vermaarde carrière als ‘Carlos Gardel’.

‘Trouwens…’ vervolgde de man ‘…wisten jullie dat Charles Romuald  zijn geboorteplaats – Toulouse - immer ontkend heeft.

 

Als hem de vraag werd gesteld wáár hij geboren was antwoordde hij steevast: ik ben geboren in Buenos Aires, Argentinië, op twee-en-een-halfjarige leeftijd’...

Na dit aangename praatje verliet het gezelschap het ‘Cafe Plaza Dorrego’ en begaf zich tussen de menigte op de ‘Don Anselmo Aieta

 

Daar zagen ze Valentina en andere – al dan niet beroemde – dansers en de vier begrepen uiteindelijk de tekst

 

Als adrenaline vloeibaar wordt…

Als zweet binding wordt…

Als passie bewegen wordt…

Als aantrekken en afstoten hetzelfde worden…

‘Dan bén je Tango’ zei Valentina

De kijkers ogen waren geboeid en camera kliks vergeten

Enkel een vergeelde, gekartelde foto in een cantina gevonden restte

 

Sommige gebeurens, gedachten en verhalen - al dan niet aan de zijlijn van ons eigen kleine universum – wezen, leven en bestaan.

Zij kunnen écht gebeurd zijn… of zich ontsloten uit ons eigen binnenste. Wie zal het ooit weten.

 

 

Volgende zaterdag 28 mei nummer 23… iets over een kust, 1000 jarige Rijk en een roestig symbool…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

Download
CARLOS GARDEL - MI BUENOS AIRES QUERIDO.
MP3 Audio bestand 6.2 MB

HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 14 mei nummer 21… iets over kleur, sappen en nuttige resten……

 

TEGEN BETER WETEN IN IS OOK DIT TAFEREEL EINDIG

Steenokkerzeel, Humelgem – 14 mei 2017

 

Die zonnige – alhoewel frisse zondag – waren de twee mensen uit de Kempen naar Steenokkerzeel afgezakt.

Het was niet direct het luchtverkeer op en rond de luchthaven van Zaventem die hen zodanig aantrok want zij reisden meestal met camper.

Maar meer nog trok hen het rurale, glooiend karakter van de omgeving aan.

Er waren voldoende kleine – door de velden lopende - wegen om een mooi inzicht te krijgen.

 

Hun wandeltocht eindigde op het terras van de ‘Jumbo’ op de Kortenbergsesteenweg waar ze een cappuccino voor de mevrouw en een frisse Triple Karmeliet voor hem bestelden.

 

De aanblik van de – door de ondergaande zon beschenen  - gouden flora gaf trillingen die direct  niet duidelijk te omschrijven waren.

 

Het wetenschappelijk aspect van deze planten deed het poëtische plaats maken voor al het nuttige die uit deze sublieme ‘Brassica napus’ de mensheid levert.

De uit de geperste zaden gewonnen olie bied enorme  mogelijkheden.

 

Naast lampolie stelt deze persing diverse machinerieën in staat op een ecologische manier te functioneren.

 

‘Zo rijden bijvoorbeeld in de Franse hoofdstad verschillende stadsbussen op koolzaadolie en onlangs werd de eerste trein tussen Parijs en Normandië – rijdend op dezelfde brandstof – in dienst genomen.’  Wist de man nog uit zijn uit zijn eerdere trips naar Parijs.

‘En bovendien’’ ging zijn echtgenote verder ‘heb ik mij  laten vertellen dat uit deze oliën ook zepen en andere reinigingsmiddelen worden gemaakt’.

 

Een toehoorder die het gesprek discreet had gevolgd wist wel te vertellen dat de overschotten uit dit proces werden gebruikt voor veevoeder, verpakkingen en isolatiematerialen.

 

Maar de meest zeggende woorden kwamen van een oude wijze dame die de plek waar ze stonden heel goed kende…

 

‘Kijk…’ zei ze ‘…kijk naar die prachtige, mooie gele kleur en vergeet even alle wetenschappelijke uitleg, hoe nodig en nuttig die ook mogen wezen. Kijk naar die goudgele tinten en bedenk welke gloed deze kleur de mensen hun harten warmt. Bedenk…’ vervolgde zij ‘…hoe diezelfde kleur de zielen van diezelfde mensen verheft.

En tenslotte…’ eindigde de oude vrouw ‘…vertrouw hoe deze bloem alle smarten verzacht en alle leed tempert.’

 

Stil herlas het groepje de eerste zinnen van de tekst ‘Tegen beter weten in is ook dit tafereel eindig maar heden…’ gingen ze verder ‘…beleven we mooie, intense momenten dankzij de ‘Brassica napus’.

Volgend jaar zullen zij deze dag als vandaag herinneren…

 

Volgende zaterdag 21 mei nummer 22… iets over dansen (maar dan zwoel), aantrekken en afstoten…

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 7 mei nummer 20… iets over een waterweg, waarschuwingslicht, verdediging en verzekering…

 

WELKE KRIJGSLISTEN DIEN IK HIER WEL TE LEVEREN

Vlissingen, 16 december 2001

 

Het was een zondag zoals vele andere voordien. Het zilte en het maritieme leven lokten – weeral - de vrouw en de man naar Zeeuws-Vlaanderen en Zeeland.

In Breskens parkeerden ze de wagen op het Spuiplein in de buurt van het restaurant JB.

Onder de luifel van het verwarmde terras bestelden de twee - gewoontegetrouw – elk een portie bitterballen met een ‘Coebergh’ bessenjenever voor de vrouw en een oude ‘Rutte’ voor hem.

 

De weg naar de veerhaven was niet ver en het koppel kwam net op tijd om een retourticket te kopen en aan boord van het veer te rijden.

Toen kon het nog want de ‘Westerscheldetunnel’ zou pas 2 jaar later in 2003 in gebruik worden genomen.

 

De pont bewoog stil en geruisloos wat bij de man de herinnering opriep aan een eerdere overtocht samen met een kleindochter…’Kijk, het schip beweegt’ zei hij toen en het 4-jarig meisje antwoordde ‘Álles beweegt’ en vervolgde ‘het strand, de mensen op de kade, de huizen, alles behalve de boot en de kindjes op de boot’.

 

De kille, westelijke wind joeg hevig tijdens de passage van het schelde-estuarium.

In de haven van Vlissingen was dit onaangename aspect – samen met de wind – gaan liggen.

 

Echter…wat voor een ‘Vlissingenaar’ – of voor een ‘Zeeuw’ in het algemeen - nooit gaat liggen zijn de herinneringen aan Michiel de Ruyter hun meest gerenommeerde telg.

 

De man en de vrouw maakten telkenmale een wandeling langs de Commandoweg naar het standbeeld van ‘Bestevaêr’  bovenop het fiere, zelfingenomen ‘Keizersbolwerk’, vesting gebouwd onder het bewind van Keizer Karel.

Menige agressie heeft het bastion afgeslagen en dusdanig een groot aantal zeemannen, vissers en stedelingen het leven gered.

 

Later werd het fraaie - rood geschilderde - kustlicht bij op het bolwerk geplaatst.

 

Lonende dubbelwerking van de versterkte waterpoort en de rode lantaarn. Het licht dat op haar beurt een baken voor de vaartuigen en hun bemanningen was.

 

Het hielp… sindsdien bleven véél minder schippersvrouwen met hun kroost wezenloos, verlaten in angst en verdriet achter op de kaden.

Véél minder ouders, broers en zusters van matrozen bleven geen ellenlange dagen en nachten in het ongewisse.

Véél vrienden, kameraden van varensgezellen en zeebonken, bleven niet meer tevergeefs in havenkroegen wachten.

Samen met de havendeernen kwamen de vrijgezellen samen op de kaaien en beleefden ze hun ‘amourettes… heel net en genereus’.

 

Maar ook reders, havenbazen en verzekeringsmaatschappijen werden rijker, welvarender, relaxter maar ook roekelozer en liepen hierdoor meer gevaar voor hun vracht en bemanning.

 

Later, tegen de avond aan - in het ‘Bellamypark’ aan de ‘Nieuwendijk’ - trakteerde de man en de vrouw elkaar op een heerlijke portie kibbeling.

 

 

Volgende zaterdag 14 mei nummer 21… iets over kleur, sappen resten die nuttig zijn…

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


 

25 SEPTEMBER 1993 - SANTIAGO DE CUBA

Die zaterdag ochtend beloofde een mooie dag te worden.  Het was 8 uur in de ochtend toen de schoolbus uit ‘Palma Soriano’ op de ‘Avenida de Los Defiles’ in Santiago de Cuba kwam aangereden.

De passagiers van de bus waren het vierde, vijfde en zesde studiejaar van de lagere school van de 'Escuela Primaria Nito Ortega’.

 

In het kader van de geschiedenislessen en ter voorbereiding van de overgang naar de middelbare school stond vandaag het bezoek aan een monument ter glorie van één van de meest bekende Cubaanse vrijheidsstrijders gepland.

 

Het was zwoel die zaterdag en de lucht vochtig. De temperatuur steeg - op dit vrij vroege uur - al naar een behoorlijke 18° Celsius.

Eens de kinderen uitgestapt waren werden ze overdonderd door het monumentale, de grootsheid en dappere houding van Antonio Maceo - gezeten op een steigerend paard – die zijn troepen met een weidse armzwaai ten aanval opriep.

 

Meester Ernesto, hun leraar, begon begeesterd doch met een rustgevende stem over Antonio Macao te praten.

De man die in Santiago de Cuba op 14 juni 1845 het levenslicht zag overleed – tijdens de strijd in Punta Brava - op 7 december 1896.

 

Hij vertelde verder dat de man vooreerst een ondernemer en landbouwer was. Door zijn actieve interesse voor de ontwikkelingen in zijn land ontpopte hij zich als een belangrijk onafhankelijkheidsstrijder en militair leider in Cuba.

 

Zo sprak hij ‘De verlammende wurggreep van de Spaanse administratie dwingen ons - de Creoolse planters en elite van het land – samen te werken, ons te organiseren en te strijden met het doel ons te verlossen van de Spaanse dwingelandij en tirannie’.

 

Na een eerste opstand in 1868 de ‘Guerra de los Diez Años’ kon geen vredesovereenkomst met Spanje - vanwege de beperkte concessies, herwonnen vrijheid maar geen afschaffing van de slavernij - gesloten worden.

Antonio Maceo had - door zijn huidskleur, status en grote, stoere lichaamsbouw - de bijnaam ‘El Titan de Bronce’  gekregen.

 

Na de uitleg gingen meer dan genoeg vingertjes de hoogte in en had meester Ernesto nog voldoende tijd om alle nieuwsgierige honger te stillen en – tenslotte - eindigen deed hij ditmaal als vraagsteller ‘Zou de mensheid hier iets uit leren en beseffen dat ieders vrijheid heilig is en dat iedereen recht heeft op diezelfde vrijheid… maar gaan we eruit leren?’

 

Dan besloot meester Ernesto met de woorden ‘Laten we steeds voor ogen houden dat Antonio Maceo – samen met José Marti – zeker hebben gestreden voor de afschaffing van de inhumane handel in mensen’.

 

In grote stilte verlieten de kinderen het plein richting bus en namen ze – in dezelfde stilte – hun plaatsen in en begonnen overdenkend en in mijmeringen verzonken aan de terugreis.

Ondertussen werd het 16 uur en was de temperatuur tot 34° Celsius – uitermate warm voor het naseizoen - gestegen.  

 


Volgende zaterdag 7 mei nummer 20… iets over een waterweg, waarschuwingslicht, verdediging en verzekering

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 23 april nummer 18… iets over een meisje en haar 3 broers, een 1001 kilometer lange tocht en hopelijk iets met een  trage trein…

1001 KILOMETER LANGE WEG NAAR HUIS…

Djerba, Tunesië - 17 juni 1989



1989 – Mahboubine, Djerba, TUNESIË

Het was een moeilijke beslissing die de 16 jarige Ikram in de lente van 1989 moest nemen. Plots uit het niets werd zij samen met Nizar en Azis, haar 2 broers van 14 en 12 jaar, in een uitzichtloze situatie gekatapulteerd.

 

Na schooltijd stond een agent van de ‘Garde Nationale’ aan hun huis met de dramatische

tijding  dat hun papa Fazil die ochtend was verongelukt op ‘le Bac’, de veerboot die Djerba met het Tunesische vasteland verbond.

Familie hadden de kinderen niet meer.

 

1945 – ALGERIJE

Gebeurtenissen die zich in Algerije voordeden en uitliepen tot 1954 lagen feitelijk aan de basis van een familieverhaal dat eindigde waar het begon.

In 1945 werd ook in Algerije het einde van de tweede wereldoorlog gevierd.

Stilaan ontstonden er golven waarin meer en meer de drang naar dekolonisatie werd gevoed.

Meer en meer werden de eisen voor dekolonisatie - zelf gewelddadig - opgevorderd.

 

1954 – Larbaâ, ALGERIJE

De hevige onlusten waren de voorbode van uitermate gewelddadige oorlogssituaties.

Na negen jaar - in 1954 - ontbrande een hevige strijd voor de onafhankelijkheid van het land.

Deze ongemene harde conflicten noopten grootvader Amine met zijn negenjarige zoon, Fazil, hun geboorteland te verlaten in de hoop een vredig bestaan in het oostelijke buurland Tunesië te vinden.

 

Beiden reisden alleen aangezien Amine weduwnaar werd bij de geboorte van zijn zoon.

 

Zij hadden op Djerba een nieuwe thuis gevonden. Fazil huwde er een welopgevoed meisje dat werkzaam was in het hotelwezen op het eiland.

De man zelf vond een job als mekanieker bij ‘Les bacs de Djerba’. Ze werkten noest en konden een mooie leven opbouwen mede de extra voordelen die het toerisme bood.

 

Twee jaar na de geboorte van Azis, haar jongste zoon, vertrok ze – verblind door praal en valse rijkdom – met een would-be industrieel van een sardinefabriek in Sfax.

 

 

1989 - Mahboubine, Djerba, TUNESIË

Door de onheilsmelding van de ‘Garde Nationale’ zakte de grond als het ware onder hun voeten weg.

Nu hadden ze niemand meer en waren ze op hun eigen aangewezen.

Een tijdlang leek hun situatie uitzichtloos maar Ikram voelde zich verantwoordelijk.

Zij zou een oplossing zoeken en vinden.

 

Ikram wist – haar papa had het meermaals over haar gehad - van het bestaan van een groottante in Algerije.

 

Na de begrafenis besloot Ikram met haar twee broers westwaarts te trekken naar de plaats waar hun groottante nog leefde… Larbaâ, een stadje op 30 kilometer ten zuiden van de hoofdstad Algiers.

Uren, dagen en weken zat ze met haar joods vriendje Avram in de ‘El Ghriba’ synagoge in Djerba. Avram’s vader – de rabbijn – had hen geholpen met het raadplegen van alle mogelijke documenten, kaarten en alles wat een reiziger nodig heeft om een route op te stellen.

 

En het plannen kon beginnen.

Er werd gekozen voor de kortste en veiligste route. Even werd getwijfeld…

Kunnen we – ter gedachtenis aan papa Tozeur, de mooie vruchtbare oase aan het zoutmeer ‘Sjott el-Djerid’ in ons traject  niet inlassen’ opperde het meisje maar vervolgde prompt.

’Dit kan niet…het zou onze penibele en precaire reis alleen verlengen en vertragen…maar ooit kom ik daar terug…voor hem’. Fazil hield zo van ‘I Treni di Tozeur’.

 

Zo eindigden hun voorbereidingen en konden ze een  voldoend onderbouwd reisplan uitrollen.

Vrienden van papa boden de drie kinderen een lastdier, kar, het nodige voedsel en drinken voor onderweg aan.

 

En toen vertrokken de drie voor een zware 1001 kilometer lange tocht naar de plek waar de levensadem van hun voorouders waaide.

Daar in Larbaâ, hoopten de drie gemoedsrust en een nieuwe levensbestemming te vinden.

 

 

2022 - Larbaâ, ALGERIJE

Nu zijn Ikram, Nizar en Azis respectievelijk 49, 45 en 43 jaar.

Ikram is getrouwd en heeft nu 3 prachtige kinderen.

Zij werkt als hoofdverpleegster in het ‘Mustapha University Hospital Center’  in de hoofdstad.

 

Nizar is niet gehuwd maar heeft wel een relatie. Jammer genoeg beleven zij hun liefde in het stiekeme. Enkel een paar intimi weten van het bestaan van zijn vriend Abdou.

Beiden zijn loadmaster bij ‘Algerie Ferries’, de veerdienst die de verbinding met Marseille verzorgt.

 

En Azis tenslotte is altijd ongehuwd gebleven en was persoonlijke begeleider van Azzedine Lagab’ een Algerijnse wielrenner.

Via het wielrennen werd hij hoofd ‘Public Relations’ bij ‘Orangina’.  

 

Vader ligt begraven in Mahboubine, moeder hebben ze nog eenmaal ontmoet maar het contact was moeilijk en verliep stroef. Maar ook dat kan kenteren wisten en hoopten de drie.

Ikram chat nog veel en regelmatig met Ayran, haar joods vriendje die inmiddels ook gehuwd is en in de voetsporen van zijn vader, rabbijn in de synagoge El Ghribba. trad.

 

Regelmatig als de tijd en de financiën gunstig zitten gaan ze alle drie samen naar het graf van hun vader op Djerba.

 

 

En vader wist dat het goed was.


Volgende zaterdag 30 april nummer 19… _iets over een zonnig eiland, een bronzen reus, kapmessen en een vrijheidsstrijd.…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps


Download
I TRENI DI TOZEUR - Franco Battiato & Al
MP3 Audio bestand 7.1 MB

HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 16 april nummer 17… iets over wijngaarden, rustig aan en het onderste uit de kan…

 

ALLEN SCHAARS GEKLEED IN SLAKKENGANGETJE…

Sedan (Le Médiéval), Frankrijk – 2 april 2018

 

Maandag 2 april – de dag na Pasen - belooft een mooie dag te worden.

Het ochtend grijs is bijna verdwenen en de familie staat klaar om – na een lange onderbreking – tijdelijk een verloren traditie te doen herleven.

Zoals vroeger was de bestemming voor de kinderen onbekend, een verrassing zeg maar.

Het GPS scherm werd – zo goed als mogelijk – met de hand afgedekt.

 

Aangekomen in Sedan (Franse Ardennen) werd, in de schaduw van één van Europa’s grootste middeleeuwse burchten, de auto geparkeerd.

Het bezoek was voor later in de namiddag.

 

Ondertussen steeg de temperatuur naar een - voor dit voorseizoen - behoorlijk aangename warmte.

 

 

In de drukke straatjes van de binnenstad keken de gezinsleden naar de voorbereidingen voor de opnames van een Britse TV serie ‘Les Misérables’ (gerealiseerd door en voor BBC maar met een grote inbreng van een Vlaams productiehuis).

 

 

 

Dit alles bracht de kleine groep bijna naadloos naar een klein restaurantje ‘Le Médièval’

 

De nodige praatjes onder hen en met het gastvrije personeel van de zaak werd het menu zonder veel ‘poeha’ gekozen.

Dus…

 

Mijn HIJ DACHT OF ´ZIJ´ gaat vandaag over het gekozen voorgerecht.

Hoewel deze eetgelegenheid nog ruimschoots ten noorden van de wijnstreken ligt werd desalniettemin – unaniem - voor een streekgerecht uit de Bourgogne gekozen…de fameuze, succulente ‘escargot à la bourguignonne’.

 

Niet op de klassieke wijze… in een schelp (zeker niet in hún eigen schelp) maar in een pannetje zwemmend in gesmolten roomboter met knoflook, peterselie en andere delicatessen.

 

 

En zoals het verhaal bij de afbeelding eindigt is haast en spoed onnodig bij de lekkere diertjes…het lot moet niet getart worden…zij zijn de laatste in het voedselketen en als dusdanig worden zij gegeten.


Volgende zaterdag 23 april nummer 18… een weg, een meisje en haar 2 broers en hopelijk iets met een trein.…

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 9 april nummer 16… iets over de Stille Zuidzee, zeemannen, het oost-westen of is het nu het west-oosten…

 

VALPARAISO POORT OP DE STILLE ZUIDZEE…

Valparaiso, Cerro Concepcion, Chili – 16 december 2004

 

Die ochtend verliet de jonge Christóbal reeds vroeg de kleurrijke heuvel ‘Cerro Concepcion’.

Het was een mooie, zonnige dag in deze vervroegde kerstvakantie.

Vandaag vertrok de ‘Corto Maltese’ uit de haven met bestemming het meer westelijk gelegen Zuid-Korea.

 

Hij kocht een ticket voor de Ascensor Espíritu Santo – één van de steile kabelbaan - die hem in de kortste keren aan de voet van de heuvel bracht.

Eenzaam en in gepeins verzonken liep hij langs de toegangsweg naar de haven waar hij aan een straatkraampje ‘Pine’ (een empanada gevuld met rundvlees, ui, rozijnen, olijven en eieren) bestelde en samen met een pepsi nuttigde.

 

Hoewel hij er nooit geweest was had Christóbal altijd van Europa gedroomd en gehouden. Hij was verslingerd op de strips ‘Corto Maltese’ van Hugo Pratt. In zijn dromen noemde hij dan ook elk schip ‘Corto Maltese’.

 

Als kind tekende hij – gezeten op een voetbankje en een stoel als lessenaar gebruikend – zeekaarten met onverkende eilanden in niet bestaande oceanen. Dit allemaal gaf jij een naam maar maakte er een punt van juiste lengte- en breedtegraden te gebruiken. Snelheid van de schepen berekende hij en dientengevolge schatte hij de aankomsttijden. 

 

De scheepshoorn van de vertrekkensklare cargo ‘Corto Maltese’ haalde Christóbal tijdig uit zijn droom om te zien hoe matrozen de trossen losgooiden en het schip zich langzaam van de kade losweekte. Lang blijf de jongen het schip naturen tot de rookpluim nog een niemendalletje was lijk de laatste walm van een uitdovende lucifer.

 

Toch wonderlijk bevroedde hij. Het schip vaart naar een bestemming westwaarts maar deze ligt wel in het oosten van Magellaan’s én mijn homeland.

 

De jongen kon zich moeilijk losmaken van de met tegels geplaveide kade.

Was het Christóbal die daar stond of… was ik het toch?


Volgende zaterdag 16 april nummer 17… iets over wijngaarden, rustig aan en het onderste uit de kan…

 

De vorige uitgebeelde gesprekken en/of verhalen kan je allemaal terugvinden op onze website > www.karelcumps.be

en U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 2 april nummer 15… iets over Parijs, 1952, met drieën en een voorglas…

 

APERITIEF MET 3…

Bistro ‘Le Cadet’, Parijs - 16 april 1952

 

Exact binnen 2 weken, 70 jaar geleden, zat ik - net op de overgang tussen kleuter en schoolkind – als zevenjarig kind aan tafel met grote’ mensen.

Het gebeuren toen, samen met de ontdekking van een wereldstad, de ‘lichtstad’ was een eenvoudige, dagelijkse routine bij het ‘déjeuner’ of tegenwoordig ‘lunchen/middagmalen’ in Frankrijk.

 

Logeren deden we in het ‘Hotel de l'Ocean’ in de rue Mayran.

Op wandelafstand in bistro/eetcafé ‘Le Cadet’ had deze hogergenoemde ’déjeuner’ plaats.

 

Zoals gewoonlijk hadden de grote mensen besloten eerst een ’apéro’ te bestellen (uiteraard werd mij niets gevraagd maar ik opende des temeer mijn ogen en oren).

 

 

Een aperitief of – zoals véle jaren later ontsproten uit het verwarde brein van een lichtdementerende oude man, mijn vader – een voorglas …wat een mooi woord toch.

 

Dit is nu het essentiële punt.

Voor mij is dit nog altijd de meest zuivere vorm om een maaltijd te beginnen… samen met vrienden het brood of baguette te breken en te bestrijken met degelijke Franse ‘moutarde de Dijon’ en samen met een ‘pichet’ rode landwijn klinken op de vriendschap.

 

Drie bestanddelen, onvervalst en puur leidend tot de kern van de Franse ‘joie de vivre’.

Nog altijd doe ik een poging hetzelfde ritueel met de kinderen en vrienden te beleven.

 

Alleen jammer dat de ober je in de meeste eetgelegenheden vreemd zou kunnen aankijken als je zulk een voorglas zou bestellen.

Doch…volgende keer waag ik het erop.

Misschien…

 

Volgende zaterdag 9 april nummer 16… iets over de Stille Zuidzee, zeemannen, het oost-westen of is het nu het west-oosten…

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 26 maart nummer 14…iets over schoonheid, water, vuur, aarde en lucht…

 

NERGENS ONTSTAAT DIT ALS HET WARE…

...uit het niets sprak het water

‘Mijn verscheiden

laat dit moois na...’

ging het grondvocht verder

‘Gips en bariet in mijn laatste wezen doet deze stille roos ontstaan en groeien’

Geboren uit water, vuur,

aarde en lucht

 

Douz, Tunesië - 18 mei 1986 

 

Voor eenvoudige, mooie zaken dient niet altijd een ingewikkelde uitleg gegeven te worden.

In het zich verliezen in een oeverloze poging het wetenschappelijke vatbaar te maken gaat meermaals veel tijd verloren en vergeet men te genieten van de uitzonderlijke schoonheid en mystiek van de natuur.

 

Edoch…een klein woordje over het ontstaan zal hier zeker niet misplaatst zijn.

 

Deze ‘Woestijn- of zandrozen’ ontstaan door het snelle verdampen van grondwater dat door haarfijne buisjes naar het oppervlak wordt getrokken (capillaire werking).

 

Om tot dit resultaat te komen dient het grondwater de juiste mineralen (gips en/of bariet) bevatten.

Wat rest van het verdampte water zijn de opgedroogde mineralen die aan elkaar klitten en zo deze mooie vormen realiseren.

 

Volgende zaterdag 2 april nummer 15…iets over Parijs, 1953, met drieën en een voorglas…

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps

 



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag, zaterdag 19 maart nummer 13…iets over een oceaan, een stoomschip, een koksmaat en een wereldstad…

 

ZES JAAR GELEDEN HIER WERD ZIJ DUS GEBOREN

wist de jonge  aangemonsterde koksmaat  in 1965... vele vaarten zaten in  hun genen ‘Nu ligt - terug hier - het SS Rotterdam V  in vredige rust’ eindigend hun verhaal

 

Het hele verhaal begon op een zonnige dag in mei 1965.

Welke dag het precies was is waarschijnlijk in de nevelen van het geheugen opgenomen maar het was een zonnige dag.

We waren in de haven van Rotterdam aan de Wilhelminakade en wuifden onze Amerikaanse buren uit die terugkeerden naar de Verenigde staten.

 

In 1965 was ik 20 jaar en zag hier voor mij een – in die tijd reusachtig – stoomschip, het SS Rotterdam V.

Die dag zelf nam ik contact op met de Holland-Amerika Lijn en diende ik een verzoek in om, ‘voor de reis’, zoals dat noemde aan te monsteren.

Toen vernam ik tevens dat het schip nog vrij nieuw was, namelijk in 1959 in de vaart genomen.

 

Dus hier in Rotterdam is het schip 6 jaar eerder te water gelaten.

 

 

 

 

In juli werd ik, tot mijn grote opgetogenheid, aanvaard voor de reis met als functie ‘koksmaat in de koude keuken’

Samen met 3 andere studenten (twee Nederlanders en een Zwitser) mochten we in september afvaren.

Via Le Havre en Southampton bereikten we op een perfecte nazomerse dag de wereldstad New-York.

 

De liefde voor en met het schip en zee is altijd gebleven.

Vele omzwervingen en vaarten hebben we samen of apart gemaakt.

Het zat ons in de genen.

 

De statige oude dame ligt nu – volledig gerestaureerd en gerehabiliteerd – in alle vrede in het 3de Katendrechtsehoofd 25 in Rotterdam.

In alle rust en sereniteit ontvangt zij nu  mensen in het museum en hotel dat ze is geworden.

 

Interesse voor het volledige verhaal > www.karelcumps.be/mijn-verhalen/new-york-1965

 

Volgende zaterdag 26 maart nummer 14…iets over schoonheid, water, vuur, aarde en lucht…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag zaterdag 12 maart

nummer 12… iets over appelen, bomen en wetenschappen…

 

EEN MAN ZAT IN DE SCHADUW VAN DE BOOM

’Ik laat een appel vallen, dan snapt ie het wel’... dacht de boom... de vrucht plofte rot nét naast de man ’Sir Isaac Newton had geluk die dag’...

 

Ik vermoed dat de prent met taal vandaag niet té veel uitleg hoeft.

Ieder van ons heeft ooit van Isaac Newton gehoord.

Hij was de wetenschapper en filosoof die – volgens de legende – bij het zien vallen van een appel uit een boom tot zijn welgekende theorie over de zwaartekracht kwam.

 

Twee details aan de zijlijn misschien. Primo de natuur helpt altijd een handje en secundo onze vriend Isaac had geluk dat het – reeds in vergevorderde staat bevindende – fruit niet op het hoofd van de man maar er nét naast terechtkwam.

 

Deze vermaarde boom staat bij de  ‘Porters Lodge, Trinity St, Cambridge’ in het Verenigd Koninkrijk.

 

Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat deze boom maar een afstammeling is van de eerste en echte ‘Newton’s Apple Tree’ in Woolsthorpe, Lincolnshire.

Dit is trouwens de plaats waar Isaac Newton in 1642 werd geboren.

 

Eveneens interessant om weten… ook in België staat een nazaat van de deze fameuze appelboom, namelijk bij de Volkssterrenwacht ‘Mira’ in Grimbergen.

 

Volgende zaterdag 19 maart nummer 13… iets over een oceaan, een stoomschip, een koksmaat en een wereldstad…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag (zaterdag 5 maart)

nummer 11… wij regelen alles onder tafel zei de oester

Na een onderbreking vorige zaterdag is het goed de draad terug op te nemen en verder te gaan met onze verhalen

WIJ REGELEN ALLES ONDER TAFEL

In een mooi mediterraan landschap, vrij onbekend en nog enigszins gevrijwaard van een massa weinig geïnteresseerde toeristen is het goed ronddolen. We bevinden ons hier aan de ‘Étang de Thau’ in de Languedoc-Roussillon.

De foto is genomen in Bouzigues gekend voor het kweken van oesters.

En nu komen we op het beloofde:

  • De oester zei ‘Wij regelen alles onder tafel’, natuurlijk want ónder de zichtbare tafels groeiden de oesters
  • De ‘Picpoul de Pinet’ repliceerde > De Picpoul wordt geteeld in het – meer westwaarts gelegen - dorpje Pinet eveneens aan de ‘Étang de Thau’. Het is een frisse droge witte wijn die heel goed accordeert met vis, week- en schaaldieren.
  • Noilly’ of volledig ‘Noilly Prat’ is een aantrekkelijke en appetijtelijk Franse vermout die geproduceerd wordt in Marseillan, eveneens een stadje meer westwaarts gelegen aan de ‘Étang de Thau’.

En daarmee is de cirkel rond…’le mariage parfait’.

Volgende zaterdag 12 maart nummer 12… iets over appelen, bomen en wetenschappen…

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ‘ZIJ’

Vandaag (zaterdag 26 februari) nummer 10 hoort in feite niet thuis in de reeks want…

 

Uit respect voor de mensen in Oekraïne die momenteel in een ongeziene

precaire en ellendige situatie vertoeven post ik vandaag geen beeld uit mijn reeks

…Hij dacht of ‘Zij’...

Ik hoop dat jullie mijn gevoelen hieromtrent kunnen begrijpen...

Volgende week horen we mekaar

terug en nemen de draad

weer op...

 

Dus volgende zaterdag 5 maart nummer 11… zoals vorige week afgesproken iets over vermout, wijn en oesters…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag (zaterdag 19 februari)

nummer 9…wat schuilt er toch achter dit ontiegelijk dier?

‘DE SCHRIJVER MAAKT VAN MIJ EEN VERVAARLIJKE DUIVEL?’

TIJGERBEELD

Rond 1870 werd de stad door de auteur Bjornstjerne Bjornson als ‘De Tijgerstad' beschreven (Tigerstaden).

Dit omdat Oslo, de Noorse hoofdstad, een koude en gevaarlijke indruk gaf.

Door de jaren heen bereikte deze  bijnaam echter een bijna officiële status.

In 2000 tijdens het 1000-jarig  jubileum kreeg de stad deze tijger als een geschenk, een bronzen tijger van 4,5 meter lang, gemaakt door Elena Engelsen.

 

Bij het stadhuis werd een rij met tijgersculpturen onthuld.

Tegenwoordig is het niet per se negatief bedoeld…het kan evengoed een opwindende en levendige plaats zijn in plaats van gevaarlijk.

Het tijgerstandbeeld kan je vinden in Oslo op het ‘Jernbanetorget’ vóór het Centraal Station.

Een hard en ruw beeld van de stad werd geschetst door Knut Hamsun in zijn roman Sult (Honger) uit 1890 (verfilmd in 1966 door Henning Carlsen).

Volgende zaterdag 26 februari nummer 10… iets over vermout, wijn en oesters…

 

 

U kan ons ook volgen op Facebook > www.facebook.com/karel.cumps



HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag (zaterdag 12 februari) nummer 8…een dispuut nà een overheerlijke maaltijd.

‘Snibbige paringsdans na de dis?’

Ter informatie…deze espresso en digestief (Calvados) hebben wij genuttigd in een kleine havenkroeg ‘Mieux ici qu’en face’ in de visserswijk ‘Le Pollet’ in Dieppe.

Waarom die naam van het cafeetje?

Deze volkswijk van vissers en havenarbeiders ligt aan de overzijde van de havengeul waar de ‘Quai Henry IV’ ligt.

Op deze chique en elegante kade huisden vroeger de rijke reders.

Uiteraard is het uitzicht van hieruit mooier dan vanop de rijke, welstellende kade. Vandaar uit naam ‘Beter van hieruit dan vanaf de overkant’

Bijkomende uitleg > het 'procentueel 42 maal hoger volume' slaat natuurlijk op het alcoholgehalte van de geestrijke Calvados. Logisch dat het volume alcohol bij de koffie nihil is

 

Volgende zaterdag 19 februari nummer 9… iets over een roemruchte Osloër


HIJ DACHT OF ´ZIJ´

Vandaag _(zaterdag 5 februari)_

 

‘Hoe vangt dit rund ooit een haas?’

Ter informatie…’Witblauw’, ‘Cassel’ en ‘Limousin’ zijn runderrassen

Dus een vrouwelijk rund van het ras ‘Limousin’ is een ‘Limousine’ wat tevens een luxe (verlengde) auto is.

Volgende zaterdag 12 februari gaat het over een snibbige paringsdans na de dis…

Hij dacht of ´Zij´.

Vandaag (zaterdag 29 januari) hebben we het over oude manier van boeken binden die zeker nog gebruikt werd tot beginjaren ’70.

Volgende week zaterdag 5 februari gaat het over runderrassen en auto’s.