HAIKU'S

SINT VALENTIJN – HET ANDERE VERHAAL

 

Het was koud deze dinsdag 14 februari 1696. Blijkbaar stond in de sterren geschreven dat deze dag een enorme betekenis in het povere leven van ‘Kleine Juliaan’ zou hebben.

Niemand zag of hoorde ‘Kleine Juliaan’ .

Gedurende maanden leefde hij in een wezenlijke absentie alsof hij niet bestond.

Zelf voelde hij de koude niet. De huiselijke warmte was hem niet meer gegund.

Vandaag zou zijn bestaan wel eens duidelijk afgetekend kunnen worden... best mogelijk.

Om deze vreemde situatie te begrijpen moeten we ongeveer zes maanden of exact 183 dagen in de tijd teruggaan.

 

ZONDAG 13 AUGUSTUS 1695    

Kleine Juliaan’  kreeg zijn naam niet omwille zijn kleine gestalte maar eerder vanwege zijn gewiekst soepel sluw gedrag.

Hij wist zich altijd uit elke benarde situatie te redden, handig en diplomatisch als hij was. Hij was ook een goedhartige jongen, altijd bereid om anderen te helpen als ze in de problemen zaten, maar ook altijd klaar om te plagen en te behagen.

 

Als kind groeide hij, met zijn ouders, op in de Beulestraat nabij het Brusselse Vossenplein.

Later, als volwassen tiener, trok hij met andere jongens van zijn kaliber en buurt naar de Galgenberg - net achter hun armtierige woonst - waar zij geëxecuteerde gehangene uit de strop haalden en ze naar het nabijgelegen Sint Janshospitaal brachten. Deze lijken waren prima didactisch materiaal voor de  studenten geneeskunde en volgelingen van Andries Van Wezel. Het bracht hen nog een luizig centje op.

Tijdens hun tocht naar de Galgenberg vannacht had hij gehoord dat enorme Franse troepenbewegingen zich noordwaarts bewogen.

Ze trokken op vanuit Halle over Sint-Pieters-Leeuw en zo verder naar Anderlecht en hadden zich op 11 augustus op het plateau van Sint Jans-Molenbeek geïnstalleerd en geconsolideerd.

Wat sommige vooruitgeschoven verkenners of enkelingen zoals ‘Kleine Juliaan’  hier en daar al hadden opgevangen was dat deze Franse legermacht onder het commando stond van maarschalk François de Neufville de Villeroy, die niet bekend stond als een bijzonder goede strateeg. Ook zou, buiten zijn gewoonte, koning Louis XIV het strijdtoneel niet met zijn aanwezigheid vereren.

Dat voorspelde niets goeds voor de stad en zeker niet voor haar inwoners.

Tegen de ochtend bereikte hij de hellingen van Koekelberg, die helder beschenen werden door de opkomende zon.

Verscholen in het ruw struikgewas rond het kasteel kon hij hun activiteiten nauwkeurig bestuderen.

Onder leiding van militaire ingenieurs, artillerieofficieren en kanonniers werden de affuiten en schietbuizen, mortieren en richtmiddelen geplaatst waarna het afstellen kon beginnen.

 

Terwijl de meegereisde werklieden begonnen met het opzetten van enorme feesttenten en koks zich voorbereidden om tegen het middaguur vorstelijke maaltijden te serveren, flaneerden mooi uitgedoste hofdames in kledij van zijde, brokaat, fluweel, kant en damast. Ze badineerden en liepen kriskras door elkaar. Kinderen speelden op de open vlakte voor de tenten met hoepels en tollen, of sprongen touwtje. Sommigen begonnen te huilen omdat ze verloren hadden of niet mochten meespelen. Kortom… het zou een prachtig feest en mooi panoramisch schouwspel worden.

Voor het middag angelus werd geluid trok ‘Kleine Juliaan’  terug naar stadswallen waar hij – meermaals stoppend om zijn relaas aan baljuw of drossaard te brengen – zich tussen de in paniek geraakte bevolking een weg baande.

Ondertussen waren enorme verblindende lichtflitsen zichtbaar en een vijftal seconden later gevolgd door oorverdovende knallen. Dit was duidelijk het begin van een bombardement op Brussel.

Het uit de lucht vallende vuur en haf gesmolten ijzer likten de gotische gebouwen van de Grote Markt en de omliggende straten.

De hitte werd hels ondraaglijk.

 

Een nevel van steengruis, stukken hout en metalen brokstukken dreef in een geur van zwavel, buskruit, as en bloed verder naar het oosten en zuiden van de stad.

Op de hoek van de Stoof- en Eikstraat voelde ‘Kleine Juliaan’  in een fractie van een seconde een stekende pijn over gans het lichaam en viel neer. Met een bovenmenselijke kracht, en geholpen door een paar andere nog mobiele slachtoffers, kon ‘Kleine Juliaan’  de Hoogstraat bereiken waar hij bewusteloos voor de poort van het Sint-Janshospitaal neerviel

Diezelfde nacht ergens rond 3 uur vond een jonge chirurgijn het de moeite waard om de nog steeds bewusteloze, ‘Kleine Juliaan’  even te onderzoeken.

Die deed een verbazingwekkende ontdekking, afwijkend van alles wat hij in de handboeken had gelezen en wat zijn leermeesters hem hadden bijgebracht.

In allerijl werden collega’s en oudere wijze medici bijeengeroepen, maar zij stonden voor een raadsel. ‘Kleine Juliaan’  was naar lichaam en geest gezond, kerngezond zelf.

Alleen had hij een grote gapende wonde op de linkerborst die zo mooi gesneden was en vrij van stof of ander vuil, dat dit letsel onmogelijk het gevolg kon zijn van de bommenregen.

Zijn hart was verdwenen, uitgesneden, en toch bleef ‘Kleine Juliaan’  door een externe kracht van zuurstof voorzien en stroomde zijn bloed door zijn aderen.

Tegen de ochtend stokte zijn ademhaling en leek ‘Kleine Juliaan’  ‘schijn-wakker’ te zijn.

Zonder veel poespas stond hij op en liep – tot verbijstering van alle aanwezigen – het hospitaal uit.

In de ochtendmist trok de man richting Grote Markt. Niemand hoorde nog iets van de ‘Ondode’ zoals hij later in de geschriften zou worden genoemd.

 

DINSDAG 14 FEBRUARI 1696

In de vroege ochtend van deze dag ontwaakte ‘Kleine Juliaan’  uit zijn lethargie.

Ergens op de kaaien aan de Sint-Katelijnekerk boog een fee, prachtig gekleed in een wit gewaad en zo zuiver als een madonna, over hem heen en sprak:

‘Harten moeten verbinden en om daarin te slagen heb ik je uitgekozen jij en je hart in het bijzonder omdat jullie daarin een cruciale rol kunnen spelen’  ze keek glimlachend in zijn verbouwereerd gezicht en vervolgde ‘Op de Papenvest leeft een bedelaar. Deze man, genaamd 'Nomen Nescio', is zo onmenselijk wreed en harteloos, dat het bijna onbeschrijfelijk is. Door zijn gebrek aan enige empathie veroorzaakt hij verdeeldheid in de gemeenschap en brengt hij de paar mensen die werkelijk om hem geven in tweespalt’.

Even keek de fee dromerig weg en vervolgde ‘Je hart is zo groot… té groot voor één persoon en daarom besloot ik op de desastreuse nacht van 13 augustus je hart te stelen en het te delen. Een deel heb ik geschonken aan 'Nomen Nescio' en het andere deel aan een persoon die het lot reeds heeft aangeduid…

een glimlach speelde om de lippen van de fee en zei ‘…kijk achterom naar je vriend 'Nomen Nescio' en kijk vooruit naar wie er in je blikveld verschijnt… en zorg voor mekaar’.

 

‘Kleine Juliaan’  keek achterom en zag 'Nomen Nescio' en keek vooruit terwijl hij geduldig wachtte.


Notaris Remy Pleurpeu dacht dat het vandaag weleens zijn geluksdag zou kunnen zijn. Zijn kantoor, gelegen in de belangrijkste straat van het Ardense dorp, was goed bekend en druk bezocht.

Het dorp, tegen het Franse Lotharingen aangeschurkt, was een van de weinige Ardense dorpen met een industrieel verleden.

Hoewel de notaris het nooit zal willen toegeven, had hij voor wat misschien komen zou, wel hard gelobbyd bij zijn rijke oude vrienden. En waarvoor? Niet voor de beloning, maar wel voor een titel die zijn naam, faam en eer een niet te onderschatten boost zou kunnen bezorgen.

 

Stipt om 9 uur galmde de gong in de hal van het riante herenhuis. De notaris lepelde rustig zijn zachtgekookte eitje verder uit... hij wist dat binnen enkele tellen Odette, de dienstmeid, de aangekomen gast zou binnenleiden. De deur piepte bij het opendraaien, en de notaris toverde een geforceerde glimlach op zijn gezicht.

 

Tot zijn verbazing was het niet Odette, maar Marguerite, zijn echtgenote, die de bezoeker voorstelde. Dit had de notaris niet voelen aankomen. De geforceerde glimlach verstarde in een koude grijns. Na een stijve, ouderwetse buiging bracht de man zijn boodschap.

Mijnheer de notaris…’ sprak hij, ‘…de burgemeester en de schepenen hebben het druk, heel druk, en daarom belastten ze mij met deze eervolle opdracht.’

 

Bij dit laatste voelde de notaris zich in zijn ego gekrenkt omdat geen enkele politieker met naam de moeite had genomen hem het – daar was hij nu wel zeker van - heuglijke nieuws persoonlijk te komen melden.

De ambtenaar ging verder ‘Gisteren is er na de gemeenteraad – in gesloten zitting – gestemd wie laureaat van onze wedstrijd werd…’ De man aarzelde en keek even schichtig naar Marguerite en daarna naar Odette die de dame des huizes was gevolgd.

‘…er werd gekozen naar de persoon in de gemeente met de grootste daadkracht, de man wiens wil immer wordt opgevolgd en voor de man die, eenmaal een beslissing genomen, daar nooit meer op terugkomt… Kortom, de man die geen tegenspraak duldt en wiens oordeel door iedereen wordt aanvaard en gerespecteerd.’

De notaris genoot duidelijk van zoveel lofbetuigingen.

Toen de gemeentelijke ambtenaar met zijn vingers klikte kwamen twee bedienden, vergezeld door een man in een grijze stofjas, met een vrij grote platte doos binnen.

 

Uit de doos werd een televisie tevoorschijn gehaald. Het was geen gewone televisie maar een ‘55 inch smart tv Oled’ en nog veel meer. De notaris deed alsof hij nadacht waar dit prachtig object geplaatst moest worden en sprak toen pathetisch

‘Zonder tegenspraak, ik herhaal, zonder tegenspraak…’ en wees naar de muur recht voor zijn schrijftafel in zijn kantoor, ‘…plaats hem daar aan gindse muur. Vanop mijn bureaustoel kan ik elk moment van de dag het nieuws en de beursnoteringen volgen en misschien af en toe een veldritje’.

 

Madame Marguerite schraapte haar keel en alle aanwezigen wisten dat de vrouw iets heel belangrijks wilde zeggen.

De notaris voelde dat hij de controle over de situatie verloor en onderbrak haar en met een luide, besliste stem zei hij ‘ZONDER TEGENSPRAAK… hier in mijn werkruimte wordt het toestel geïnstalleerd’.

 

Een uur later zat de notarisvrouw in haar knusse boudoir, languit naar haar favoriete soap te kijken. Af en toe nippend aan haar porto en in likeurpraline uit het elegant doosje nemend

genoot ze van de schitterende beelden op het enorme scherm.

 

De notaris daarentegen keek mistroostig naar het kleine, sombere beeld op het scherm van zijn desktop. Allemaal grijze cijfertjes, niets rooskleurigs…


Op een dinsdag reed de ‘Yorkshireman’ Jim Comble uit Thirsk naar ‘Sycamore Gap’ aan het ‘Crag Lough’. Hij wilde – eindelijk – met eigen ogen de, naar Robin Hood genoemde,  plataan aanschouwen.

 

Het was een rustige namiddag en op dit moment nog geen sprake van toeristische drukte. Jim zette zich neer op een lager gelegen deel van de muur van Hadrianus en nam rustig de tijd om zijn meegebrachte sandwiches te verorberen.

 

Uit zijn lagere schooljaren herinnerde hij zich nog dat dit een historisch belangrijke locatie was. Hier bouwde de Romeinse keizer Hadrianus zijn beroemde muur die tevens de noordelijke grens van het Romeinse Rijk vormde. Alles ten noorden van de muur was Schotland.

 

In gedachten overliep hij hoe Schotland eruit zag. Hij dacht aan de hooglanden, de vele meren, oude boerderijen en bouwvallige middeleeuwse kastelen. Hij droomde van whisky distilleerderijen en mijmerde over de grote steden zoals Edinburgh, Glasgow, Aberdeen en in mindere mate Dundee.

 

 

Als een gelukkig man keerde hij huiswaarts naar de Yorkshire Moors.


Sneeuw vraagt niet om te vallen.

Sneeuw valt enkel omdat ze een last voor de wolken is geworden.

Sneeuw vraagt niet om hier, ginds of op een andere plek te vallen.

Sneeuw vraagt niet om te smelten of om te blijven liggen… daar beslissen weer andere elementen over.

Sneeuw vraagt niet schuldig te zijn wanneer ze de mensen in ellende stort.

 

Sneeuw hoopt enkel ergens welkom te zijn en dit tot groot jolijt en plezier van de kinderen.