HAIKU'S

Parijs – waar de ganse wereld op de afspraak is - in lichterlaaie.

De ijzeren toren van Eiffel is niets méér dan haar eigen schaduw en de stroom wordt de levensader van de wereld.

Eremetaal wordt verzameld door de besten en mislopen door verliezers en pechvogels.

Publiek juicht, roept en verbroedert.

En op 11 augustus worden alle vlaggen gestreken en de tickets huiswaarts verzilverd.

Maar ondertussen draait de wereld door.

 

Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en grafische weergaves op Facebook

 

www.facebook.com/karel.cumps


Een feestelijke, smaragdgroene dag vandaag.

De logische vijfjaarlijkse tussenstap tussen een heuglijke gouden etmaal en een – hopelijk – welgemoede, gezonde en blinkende diamanten gebeurtenis.

 

Nog meer verhalen, bundels en haiku’s op Facebook

 

www.facebook.com/karel.cumps


BIG BANG BELT BIG BEN

Op deze tijd van het jaar is plots, op het werk, niets dringends meer.

Ten huize van daarentegen… de ‘congé payé’ wenkt.

 

Nog meer verhalen, bundels en haiku’s op Facebook

 

www.facebook.com/karel.cumps



ZO WAS HET IN DIE JAREN

De 'dwangarbeiders van de weg', onnoemelijk leed, bloed zweet en tranen kostend. Grindwegen, die naam onwaardig of beter… puinhellingen, 'Strade Bianche' avant la lettre.

Duivels masochisme eeuwen van erf of fabriek verwijderd.

Tubes, als bretels, kruiselings over de gekromde rug gedraaid, gedisciplineerde rijen mensen op de flanken van de desolate, kale en onherbergzame Alpen- of Pyreneeëngiganten, drinkbussen vooraan op de vork en koppen als keien met petjes en zonder helmen, koolbladeren achter in de pet gestopt om de nek tegen de meedogenloos brandende en  zelfs dodelijke zonnestralen te beschermen, zware wollen truien in verschillende nationale 'tricolores', ploegen van vele landen en 'regionaux', gedecimeerde karavaanvolgers, koersdirecteurs in ‘col en cravate’, geen rijmende bijnamen zoals ‘de... van...’ maar wel ‘Il Campionissimo’.

De leiderstrui was geel zoals het papier van l’Auto, de organiserende krant, met de mooi geborduurde zwarte ‘HD’, het monogram van Henri Desgrange, de vader, oprichter en organisator.

Geprivilegieerde persmensen namen ná het vertrek in een van de automobiles van de krant  plaats terwijl de anderen zich ijlings naar het treinstation repten om zich naar de stad van aankomst te begeven.

 

Buiten de pieken en bulten van de twee grote Franse bergketens boezemden de enkele geïsoleerde toppen nog steeds ontzag en angst in. Bijvoorbeeld 'Le Géant de Provence', zoals de Mont Ventoux gemeenzaam werd genoemd of in het Centraal Massief de 'Puy-de-Dôme'. Zelfs voor de occasionele reiziger dwongen deze eenzaten respect af.

Durvers, aanvallers en winnaars werden door hen beloond, maar wel eens eisten ze voor de renners, die de roem werd gegund, een zware, soms leven latende tol.

Toch kon het gebeuren dat deze alleenstaande hoogtes, als merkpunten in het weidse landschap, medelijden kregen met hun berijders en hen gunstig gezind waren.

Zoals hier en daar een renner zwoegend op de flanken verliefd op de streek werd, er zich vestigde, een fietsenzaak opende en tenslotte een fijn lief vond.

 

Biefstukken werden in de koersbroek gestopt en de ritwinnaar kwam met minuten, zo niet uren, voorsprong aan de aankomst.

Zich wassen deden de renners in een of andere zinken of aarden teil in de achterkeuken van een gastvrije herbergier, smid, boer, buurtbewoner of zelfs dorpspastoor.

Kusmeisjes waren er amper, want die dienden bij de baron en graaf of moesten de hele dag op de akker wroeten, en de vers gedrukte plakkerige naar goedkope inkt ruikende krant met relaas en uitslagen werd diezelfde avond nog aan de geïnteresseerden in vele landen te koop aangeboden.

 

De wegen, eigenlijk de geitenpaden, in de cols, hadden geen boordstenen ter bescherming. De automobiles van 'Le directeur de la Course' veroorzaakten bij pech of ongeluk opstoppingen, waardoor de voertuigen van de wielerploegen de renners bij tegenslagen niet verder konden helpen. In afgelegen gebieden waar weinig pottenkijkers waren, was sabotage van tegenstanders schering en inslag.

De rennersogen werden beschermd met een soort zwembrilletjes die middels rubberen dichtingen op het hoofd geklemd zaten, en aan de zuiderse kusten gaven de jonge deernen net niet alles bloot.

Waar de renners de nacht doorbrachten, aten ze wat de plaatselijke kok had klaargemaakt en sliepen in een al dan niet opgemaakt bed. Nooit alleen, eerder met vijven inclusief hun fietsen.

Hun koersbroek en trui werden met een beetje bruine ‘Savon de Marseille’ in een ietwat lauw water gewassen. En de gele en groene trui, veel méér waren er niet, lagen op een stoelleuning majestueus geëtaleerd.

Boven op elke bergtop werd 'L'Équipe' of ‘Le Figaro’ van de dag voordien tussen hun maillot en blote bast geschoven. Honden in de aanval werden met een welgemikte schop op het trottoir gekatapulteerd en uitbaters van een 'Bureau Tabac' deden gouden zaken, alhoewel menige stamgast de koers zelfs niet had zien passeren en bij hun, soms heel late, thuiskomst zowaar niet wisten wie had gewonnen.

In steden en dorpen mochten de peuters en kleuters van de crèches en schoolplichtigen met Franse vlagjes zwaaien en uit volle borst iets roepen dat van ver leek op 'Allez Robic', terwijl op de kiosk van het dorpsplein de leden van de plaatselijke fanfare de 'Marseillaise' zo mogelijk om ter valst speelden.

Iedere belangrijke burger kocht een nieuw zwart-wit, in ‘625 lijnen’, televisietoestel en

potlood, papier en/of foto leek niet te bestaan want niemand van de omstanders vroeg een handtekening aan een renner. Wanneer hen een stortbui overviel, werd hun wollen maillot na drie minuten 33 procent zwaarder en auto’s van ploegleiders hadden in die dagen nog klinken waar je een serieus greep op had.

Wanneer het peloton occasioneel de landsgrens passeerde, stonden de douaniers in een potsierlijke houding, brachten een bijna militaire groet en gingen vervolgens over tot de orde van de dag.

Vele bedevaarders naar Lourdes planden stiekem een uitstap naar Sainte-Marie-de-Campan of, iets hoger nog, naar La Mongie. Hun ultieme wens zou in vervulling gaan als ze op de top van de Aubisque, Aspin of, beter nog... de Tourmalet, hun favorieten konden aanmoedigen.

In Pas de Calais waren de 'Flandriens' plots meer verstaanbaar en jarenlange ervaring en overleveringen van ‘anciens’ leerden de renners waar goede fietsherstellers huisden.

Geen enkele coureur had ooit de man met de hamer gezien, maar des te meer gevoeld, en waar vele treinen reden, waren de slagbomen bijna nooit gesloten.

 

De bidons werden, naargelang de regio van afkomst, gevuld met wijn, champagne, geuze, trappist, Guinness, jenever, cognac en geklutste rauwe eieren. Zelden werden zoveel schiet- en andere gebeden gepreveld. De journalisten renden als gekken om als eerste de enige openbare telefooncel op een of andere 'Place de la République' of 'Square Jean Jaurès' te bereiken en hun redacties het ritverslag en de uitslag te dicteren.

De pechvogels waren genoodzaakt hun heil te zoeken in  ‘Café de la Poste’ of ‘Bar du Coin’.

Bij dorstig weer en voldoende voorsprong durfde een ‘Spaanse Adelaar’ wel eens boven op de bergpas te stoppen, een lekker hoorntje ‘crème glacée‘ te schooien en dit smakelijk op te likken. Geduldig wachtend op het achteropkomend peloton om bij hen aan te sluiten om vervolgens de rit nog te winnen.

Of de Algerijn die in een dusdanige vorm van dehydratatie verkeerde dat hij het erf van een boerderij opreed, een fles wijn, wat hij niet gewoon was te drinken, aangeboden kreeg en die in een paar teugen ledigde. Hij meende voldoende opgepept te zijn, sprong op zijn fiets en reed de tegenovergestelde richting uit.

 

De parochieherders kwamen tijdens de zondagse passages, samen met hun koorknapen en de resterende gelovigen, met zijn kwispel en bijhorend wijwatervat uit de kerk om de renners te zegenen en aan te moedigen.

Zo zagen we het allemaal, in wazige zwart-wit beelden, bevend en flikkerend, met veel elektronische sneeuw.

De commentaarstem klonk plechtig en de taal was archaïsch.

 

Niets menselijks was deze koers vreemd. Ze was veeleisend, onverbiddelijk, mens noch materiaal ontziend, koppig als de bergkruinen boven de wolken, ze vergat niets en was soms zelfs rancuneus.

Maar ze kon ook wonde likkend en zalvend zijn, bij momenten begripvol en vol karma.

Tijdsgrenzen kon en wilde ze – ten gunste van de grootste sukkelaars, knechten en gevallenen – manipuleren door een krachtig plaatselijke rugwind te doen waaien waardoor deze renners – dikwijls met tegenzin – de dag nadien terug aan de start stonden.

Maar nooit was het goed voor iedereen…

 

Zo was het in die jaren...

 

 

Nog meer verhalen, bundels en haiku’s op Facebook

 

www.facebook.com/karel.cumps


21 JUNI, DE DAG DAT HET ZONLICHT NIET DOOFDE

Weldra was het Baldur’s feest. Sinds mensenheugenis werd de mythologische Noorse godheid vereerd voor zijn goedheid en schoonheid, maar het meest werd hij door de Noren aanbeden als god van het licht. En net vandaag is het de dag dat boven de poolcirkel het zonlicht niet dooft en het dus de hele nacht dag blijft.

Baldur vreesde voor een aanslag op zijn leven. Loki, de bedrieglijke en arglistige, broedde, uit jaloersheid, een aanslag op de meest geliefde onder Odin’s goden. Het Noorse volk zag in zijn dood een voorteken van de vernietiging van de Noorse goden en dus ook het einde van de wereld.

Godi, menselijke priesters die de cultus vertegenwoordigden, hadden hem al van de mogelijke broedermoord verwittigd, waarna Baldur een delegatie van de voornaamste, geslachtloze ‘Guddommelige Havørn’ bij zich in Asgard ontbood. De niet alledaagse nervositeit van Baldur, zelfs na het samen nuttigen van een glas mede, deed de gewaarwording van een traumatische gebeurtenis niet verdwijnen.

‘Jullie, het stamhuis van Guddommelige Havørn, worden geprezen door goden en mensheid als edele symbolen van kracht en vrijheid, en zijn de verzinnebeelding van de nooit te onderschatten en de nooit geziene moed’.

Niet veel later doorboorde een pijl van maretak het hart van de god Baldur. De malafide intenties van Loki waren geslaagd uitgevoerd, en de Guddommelige Havørn hebben de aanslag niet kunnen verijdelen en verloren daardoor al hun aanzien en privileges.

De Guddommelige Havørn, sterke roofvogels die rond de Noorse kusten leefde, werden weer gewone maar nog steeds geslachtloze, alledaagse zeearenden. Twee van deze majestueuze vogels, Tordenvær en Virvelvind, kregen nog het twijfelachtige voordeel om contact met de goden in Asgard en de zielen in het Valhalla te onderhouden.

Als ongoddelijken leefden ze in hun nest hoog op de rotsen van Fløya, vanwaar ze op bijna 600 meter hoogte de vallei en het zeegat onder controle konden houden.

Regelmatig gleden de twee vogels, met een bijna 2,50 meter brede vleugelslag, langs de bergflank richting Svolvær op de Lofoten.

Een tiental meter boven de zeespiegel, gaven ze een paar flinke vleugelslagen, haalden nog meer hoogte en vielen als een steen in volle snelheid net boven het wateroppervlak. Met hun poten en sterke klauwen vooruit, grepen ze in één slag een flinke volwassen kabeljauw.

Hun poten met de prooi hielden ze strak onder hun buik en staart terwijl ze klapwiekend naar de rotsen vlogen om daarna snel naar nesten van soortgenoten te stijgen.

 

Wandelaars die hoger langs de bergflanken stapten, aanschouwden met verbazing de dierlijke lenigheid en durf die voor menig mens onbevattelijk was. De veren van de zeearenden weerkaatsten, in de nu wat lager staande zon, als zilveren speren.

Boven in verscheidene nesten wachtten volwaardige en gezonde kloeke kuikens reikhalzend met opengesperde bek op het nodige versterkende voedsel.

Tordenvær en Virvelvind wisten goed dat de jongen binnen een paar luttele dagen hun volledige vrijheid zouden herwonnen hebben.

Dankzij hen en de ouderlijke zorg groeiden de kleine vogels stilaan uit tot gespierde en bepluimde wezens.

 

Vandaag was het een drukke periode voor de twee arenden. Vele mensen, vissers, reizigers en zelfs bewoners van het vasteland kwamen genieten van het astronomische fenomeen. De twee arenden maakten van de gelegenheid gebruik om zich tussen de menigte te begeven en allerlei kunstjes uit te halen en soms plaagstootjes uit te delen.

Soms, heel soms, als Tordenvær in een goede luim was kwam hij stoutmoedig en ietwat uitdagend op de reling van het terras van het café ‘Anker Brygge Bryggebaren’.

Hier en daar een hapje uit een bord pikkend en onschuldig weg kijkend. Als gevolg boze klantenklachten en boze reacties naar de kelner van dienst.

Ondertussen cirkelde Virvelvind boven de hoofden van de zelfverklaarde ‘mensengoden’

op de drukke Torget cirkelen. Soms was hij een beetje stout en nam plaats op een publieke bank en durfde wel eens een rustende een duw geven met twisten met anderen als gevolg.

Maar het liefst van al gingen ze kuieren langs de rekken met tørrfisk aan de Gunnar Bergs vei.

Wie weet viel er wel een lichte lunch te veroveren maar deze hoop was in deze periode van het jaar ijdel.

Enkel… niemand van de aanwezige mensen kon de arenden zien, want de dieren waren als geesten, geslachtlozen, engelen.

Enkel voor andere dieren waren ze zichtbaar en konden ze samen converseren.

 

DE NOORDERZON IN DE NACHT DIE NIET KWAM

Het bleef rumoerig op de pleinen en in de omliggende straten. Er heerste een sfeer van uitgelatenheid, ook bij de samengetroepte ouderen. in groepjes trok de menigte via de Gunnar Bergs vei over de ‘Moloen’ naar het kleine standbeeld van de ‘Fiskarkona’, de vissersvrouw die bleef wachten en hopen op de thuiskomst van haar man en zijn familie zijn vrienden en werknemers. Van hun gemeenschap zeg maar.

Alle opgekomenen  wilden het moment meemaken waarop de zon - na het dalen - minder dan een seconde bewegingloos aan het zwerk zweefde en dan weer begon te stijgen.

Allen die voor het fenomeen - de zon die niet ondergaat – gekomen waren kwamen van een kale reis terug. De meeste Svolværing hadden hier wel een milde vorm van ironie over, want zoals ze plachten te zeggen:

 ‘Het is toch geweten dat wanneer de zon in een cirkel in de hemel draait zij op het laagst staat in het noorden’.

Voor velen weer een illusie armer, want niemand van de nieuwsgiereigen zag de zon opnieuw rijzen.

Desalniettemin had iedereen een fijn gevoel van samenhorigheid en genoot van de lange nachtelijke uren helder daglicht. Om hun  gefoptheid werd gezamenlijk hartelijk gelachen, doorgespoeld met een goed glas ‘Lofotpils Bryggeri’ of een overheerlijke ‘Linie Aquavit’ begeleid door een paar splinters stokvis.

Zoals het in Noorwegen gebruikelijk is, werd er duchtig gefeest en verbroederd.

Achteraf kon iedereen zeggen ‘…en de dag duurde nog lang want de nacht kwam niet’.

Voor Tordenvær en Virvelvind was het voldoende geweest en zij zochten hogere oorden op. De volgende dagen beloofden extreem te worden.

 

DOOR DE WIND GEJAAGD NOORDWAARTS

De geplande reis van Tordenvær en Virvelvind was lang, zwaar en onvoorspelbaar, maar het was niet voor het eerst dat beiden de tocht zouden maken. Omstreeks 8 uur spreidden ze hun vleugels, zochten de ideale thermieken en stegen naar de koelere bovenste luchtlagen om dan koers te zetten naar het noorden. De zomerse windstroom uit het zuidwesten maakte hun vlucht sneller en spaarzamer. Hoe verder ze konden vliegen, hoe langer ze van het bijna onuitputtelijke daglicht konden genieten.

Ver beneden hen lieten ze de rorbuer, de oude vissershutten, achter zich. De ene na de andere haven werd overvlogen: Stokmarknes met de 'Finnmarken', het oude Hurtigrutenschip dat als museum in de steigers ligt, Tromsø met de van ver herkenbare IJszeekathedraal, Hammerfest en Honningsvåg, en later nog Vardø met zijn in gigantische bollen verstopte radarstations, en tenslotte Kirkenes, in de onmiddellijke nabijheid van de Russische grens.

Alle andere havens, soms even door flarden dunne wolken weggesluierd, riepen bij Tordenvær en Virvelvind herinneringen op.

 

Ze wisten verduiveld goed waar en wanneer de twee Hurtigruten-schepen elkaar kruisten en ruim op tijd vlogen ze op geringe hoogte boven de bewuste plek.

Op de seconde na kruisten de vogels, komende uit een tegenovergestelde hoek, elkaar vóór de twee scheepsbruggen. De kapiteins zagen hen niet maar ze wisten het … Tordenvær en Virvelvind werden beiden met een dubbel signaal uit de scheepshoorns begroet.

Bij toeval, uit noodzaak of gewoon om even met koeien en kalveren te converseren landden ze op een hoger gelegen bergweide of, om andere redenen, op een schereneiland voor de kust.

 

De hele zomer vertoefden beiden in Kirkenes en amuseerden zich als gezonde jongelingen met – wanneer ze even konden - vermakelijke plaagstoten.

Het gebeurde dat Vissers zich soms geen raad wisten met een mooie hoeveel, plotseling verdwenen, grote koningskrabben.

Regelmatig wisten Russische grenswachten zich geen raad met het spel van geluiden die Tordenvær en Virvelvind maakten bij het van duiken, optrekken, stijgen, zweven en opnieuw neerstorten. Het bezorgde Ygor, Ivan, Youri en andere Dimitri’s wel angstmomenten. Het was voor hen onverklaarbaar om de bewegingen te horen en de luchtverplaatsing te voelen zonder ook maar iets of iemand te zien.

Het waren lange dagen toen.

 

TERUGKEER NAAR DAG EN NACHT

Naargelang de dagen vorderden zagen Tordenvær en Virvelvind de zond lager en lager dalen en dus wisten ze… ‘de nachten komen eraan…’

Wat dan ook gebeurde op, 25 juli om 23.50 uur, toen de zon om volledig was verdwenen en enkel schemer heerste.

Amper 34 minuten later verschijn de ster, een beetje meer naar rechts, terug aan het firmament.

Beide vogels besloten om op 1 augustus hun jaarlijkse trip naar het zuiden te aan te vatten.

Met enige vorm van weemoed verlieten ze de toendra van Finnmark en keerden terug naar Svolvær.

 

Nog enkele sterke vleugelslagen en beiden vlogen boven de horens van de Svolværgeita‘. Net op tijd om de zon in het zuidwesten, aan het einde van het eiland,

onder de kim te zien verdwijnen

 

Wat heb ik dit gemist…’ zei Tordenvær waarop Virvelvind antwoorde ‘… dit kleine wonder iedere keer opnieuw’.

 

 

Nog meer verhalen, bundels en haiku’s op Facebook

 

www.facebook.com/karel.cumps


MAANDAG 3 AUGUSTUS 1914

Het waren erbarmelijke tijden voor vele Fransen, zeker hier in het oosten van het land. Sinds 1 oktober was Frankrijk door Duitsland in de Grote Oorlog meegesleurd.

Vele jonge Fransen werden vandaag gemobiliseerd om tegen de zo gevreesde Pruisen ten strijde te trekken.

Onder hen was ook de 20-jarige Sébastien Lefrancq. Met velen uit de streek rond de Moezel zou hij naar het oosten, richting Rijn, gestuurd worden.

Naar het tijdstip van gebeuren had ieder betrokkene het raden.

Het waren situaties die een normaal mens amper kon begrijpen, zeker in deze regio. Voordat hij op donderdagavond zijn familie in Vezoul verliet, had vader Bernard zijn zoon zoveel mogelijk verteld over hun familiebanden uit de regio waar Sébastien naartoe gestuurd zou worden. Zo vertelde Bernard hem over zijn broer en ouders, die nog altijd in Turckheim, een dorpje ten oosten van de ‘Crête des Vosges’ een achttal kilometer voor Colmar woonden.

 

DINSDAG 17 AUGUSTUS 1915

Een jaar na de mobilisatie hadden de Franse troepen zich voldoende kunnen consolideren. Aan het Westfront raakten alle machten in een patstelling, waarvan de gevolgen ook in het oosten van Frankrijk voelbaar waren. De vijandelijke troepen hadden het zeer strategische punt de ‘Collet du Linge’ bezet. Zoals de situatie zich nu voordeed, was tijdsverspilling geen optie, en dat wist Joseph Joffre, de opperbevelhebber van de Franse troepen, maar al te goed. Hij had trouwens de vijandelijke opmars aan de Marne weten te stoppen.

 

Het was zover. De opleiding van de rekruten zat erop en de verplaatsing zou weldra plaatsvinden. Het voorbije weekend hadden alle militairen nog verlof gekregen zodat ze op een menswaardige manier afscheid van familie en vrienden konden nemen. Tijdens dat bezoek van Sébastien aan zijn familie in Vierzon vertelde Bernard zijn zoon het volgende ‘Op het gemeentehuis heb ik vernomen dat de Duitsers de vlakte op de Collet du Linge zouden hebben bezet...’ Voor Bernard verder sprak, wreef hij met zijn vuile zakdoek over zijn ogen en vervolgde: ‘... probeer, wees s'il vous plaît niet roekeloos, onze familie in Turckheim op te zoeken. Misschien zijn zij nog een toeverlaat voor je.’

 

Op de grote open vlakte rond Pfafflitt verzamelden de troepen zich. Veel te veel burgers en nieuwsgierige toeschouwers kwamen het vermeende schouwspel gadeslaan. Er heerste een abnormale nervositeit bij de opgekomen burgers. Meer nog, aan het gedrag van de militaire oversten was duidelijk te zien dat niemand besefte hoe groot en hoe ernstig de situatie was.

Officieren, net afgestudeerd aan Saint-Cyr, en ondergeschikten gaven allerlei chaotische, door elkaar geroepen, herhaalde en gecorrigeerde bevelen. Colonnes werden onoverzichtelijk gevormd en door politiediensten naar gammele hut die als controlepost diende te fungeren begeleid.

Daarna konden de konvooien zich richting Pfafflitt, aan de voet van de ‘Collet du Linge’, begeven.

Bij aankomst in Pfafflitt ontplooiden de troepen zich en namen – wat gezien de voorziene tijd niet zo evident was – de voorziene posities in.

Ze wisten dat op een tiental kilometer verder op de top van de onherbergzame, met putten, bomen en kreupelhout bezaaide, woeste berg de dood hen opwachtte.

 

Drie Franse divisies, twee infanteriedivisies en een divisie Jagers werden op de westflank van de ‘Col du Wettstein’ in positie gebracht. Op donderdag 19 augustus nam Joffre een militaire beslissing die in geen enkele zin strategisch kon worden genoemd, een beslissing die 18.000 jonge levens zou vernietigen.

Een fatale inschatting: hij zou het vijandelijk dispositief van beneden af aanvallen.

Op vrijdag 20 augustus begon deze desastreuse aanval die pas op zaterdag 16 oktober zou eindigen. Het lot werd nooit beslecht en beide partijen zouden tot het einde van de oorlog in een loopgravenoorlog vastgeroest blijven.

 

EN TOEN KREEG SÉBASTIEN LEFRANCQ EEN MISSIE

Sébastien was inmiddels, wegens zijn moed, zelfopoffering en zeker zijn aangeboren kennis en aanvoelen van het militaire gebeuren en de enorme verliezen aan Franse zijde, tot de graad van luitenant bevorderd.

Op woensdag 16 januari 1918 kreeg Sébastien door  kapitein Regis Lemprunteur volgende missie, als liaisonofficier, opgedragen.

Niet zonder enige emotie kreeg hij het marsorder overhandigd die zij in aanwezigheid van meerdere stafofficieren in de natte, modderige en stinkende tent in detail bestudeerden en bespraken.

Hij moest exfiltreren, contact zoeken met een lid van het Franse verzet in Colmar en hem belangrijke informatie over de situatie op de ‘Linge’ doorgeven. Dit alles in de hoop een aanval vanuit oostelijke kant te kunnen realiseren.

Kapitein Lemprunteur verzekerde Sébastien dat hij, na het welslagen van zijn missie, contact met zijn familie in Turckheim mocht opnemen.

Zaterdagochtend de 19de werd hij geacht om bij dageraad verslag aan zijn korpscommandant uit te brengen.

 

DE MISSIE

Om 17 uur die woensdag had Sébastien een lange vergadering met de betrokken officieren en onderofficieren. Hij ontving alle richtlijnen die hij moest memoriseren, stafkaarten zonder speciale notities en een kompas. Een beetje proviand kon hij bij de foerier in de veldkeuken afhalen. Om 23.30 uur vertrok hij en klauterde de helling langs het zuiden op. Deze helling was, omdat ze zo steil was, het minst bewaakt. Om de paar minuten diende Sébastien halt te houden, zijn adem in te houden en gespannen te luisteren naar eventuele wachten die hem zouden hebben kunnen opmerken.

Sébastien kon stelselmatig alle hindernissen zonder noemenswaardige problemen nemen. Hij vorderde traag maar gestaag. Wat hem geruststelde, was het feit dat de vijand blijkbaar verdomd goed wist dat de Fransen op een kleine 2500 meter van hen verwijderd gestationeerd waren, maar zich hier absoluut geen zorgen over maakten. Zo zeker van een overwinning waren ze.

Bij het naderen van de Duitse frontlijn aan zijn linkerzijde wezen bepaalde gebeurtenissen op het feit dat de vijand enige Franse activiteit vermoedde. Bevelen werden hier en daar paniekerig door elkaar gegeven en verschillende vuurpijlen kleurden de hemel afwisselend rood en wit. Na een drietal uren sluipen, stoppen, gebukt lopen en weer sluipen, stopte hij bij het horen van een bizar geluid dat hier niet thuishoorde. Hij schatte dat hij zich ongeveer halverwege de Duitse linies bevond, tussen de eerste loopgraven en de kazematten van de troepen. Hij keek om en zag, zijn ogen waren gedurende de ganse nachtelijke tocht aan de duisternis gewend geraakt, een donkere schim een drietal meter achter hem. De schim bewoog geen millimeter maar leek hem met lege ogen aan te staren. Sébastien verstijfde, want hij vreesde dat de schim een gewapende Duitser zou zijn en hem onmiddellijk zou inrekenen. Hij wist dat binnen zes minuten zijn proces zou zijn gemaakt en een paar minuten later gevolgd door een fusillade. Zijn enige hoop was dat hem een foltering bespaard zou blijven. Zijn missie moest koste wat kost geheim blijven. Toen de schim plots een bruuske beweging in zijn richting maakte, zette Sébastien het op een lopen en hierbij verloor hij zijn kaart en kompas.

 

Sébastien struikelde en rolde, tussen lichamen van stervende en dode soldaten en dieren, de steile helling af. Onvoorzien stond de oude man voor de gevallen luitenant, die hem nu nauwkeuriger kon bekijken. De man was oud en liep half gebogen, steunend op een lange verweerde stok. Voor het eerst sprak de man met een hese, gekraakte stem. De taal die de oude man sprak was onverstaanbaar, hoewel veel klanken en woorden Sébastien deden denken aan een taal uit zijn kindertijd. Het was de taal van zijn ouders en grootouders, maar ook een taal die hijzelf nooit had geleerd of gesproken.

De oude man zag dat Sébastien dit ‘Elsässerditsch’ niet machtig was en sprak daarna langzamer en beter articulerend. ‘Jij bent jong als een veulen en sterk als een stierkalf...’ De jonge luitenant keek sip en niet alles begrijpend naar de man, zich bewust van zijn verloren kaart en kompas. ‘…en ik heb mijn ouderdom en ben traag, kreupelig en soms zwijmelend. Ik ga je nooit kunnen volgen, al is dat zeker mijn bedoeling niet…’ Hier hielden beiden even stil en de oude man vervolgde ‘…gelukkig ben je niet meer zo euforisch als in het begin van je opdracht. Ik begrijp dat veel, enorm veel, van het welslagen van je opdracht afhangt. Daarom… jij bent sterk, lenig en vlug, maar ik, de oude man, ken de weg’ Sébastien keek hem haast met ongeloof aan en zei ‘Als mijn missie mocht lukken, zou ik niet weten hoe onze volkeren je zouden moeten bedanken. Onvoorstelbaar je aanbod.’ Het finale antwoord liet niet lang op zich wachten. ‘Vooruit dan maar… en avant’ zeiden ze beide.

 

Sébastien is niet op de afgesproken datum, zaterdag 19 januari, op het Franse dispositief opgedaagd. Wel kreeg de legerleiding op 19 juli van hetzelfde jaar bericht van een infiltrant uit Nancy dat grootscheepse acties tussen Schlettstadt in het noorden, Colmar en Rouffach in het zuiden hadden plaatsgevonden. Vele Duitse militaire colonnes werden op die as door verzetsorganisaties gestopt en vernietigd. Dit was letterlijk de opdracht die in het marsorder van Sébastien stond beschreven. Toen later alle feiten openbaar werden gemaakt, was iedere betrokkene, vriend en vijand, ervan overtuigd dat Sébastien door zijn perfect uitgevoerde opdracht het leven van menig soldaat – zowel Franse als Duitse – gered heeft.

 

Van Sébastien Lefrancq noch van zijn familie in Turckheim is nooit nog iets gehoord. Evenmin van de oude grijsaard.

 

Men vermoedt dat de familie, net als een groot deel van de dorpsgemeenschap, als represaille werd vermoord.


DE DAG DAT HET VOLK OORDEELDE

 

Vanavond is de laatste der avonden.

Les jeux sont faits’ de kiezer heeft menig lot in zijn handen. Morgenochtend komen de eersten zich aan hun stembureau melden om zich dan snel naar huis of een andere plek te begeven.

Laatbloeiers komen mettertijd en weten dat ze - nadat ze hun stembiljet in de urne hebben gedeponeerd - de vroege vogels op het al dan niet afgesproken terras zullen treffen.

Voor de stemlokalen staan de rijen meters lang. Zij die gestemd hebben, kruisen diegenen die het nog moeten doen en begroeten elkaar zoals steeds op een dag als vandaag ‘Ah tiens, gij zijt er ook bij’ of een ander antwoord zoals ‘Tot straks’ of ‘Doe de groetjes thuis’.
Soms is er eentje die het niet kan laten en goedlachs en vrij algemeen luid poneert ‘Stem voor de goei hé…’. Alsof er vandaag slechten zouden bestaan.

 

Vandaag gaat alles van wit over grijzen naar zwart. Blijkbaar is deze dag, in tegenstelling tot de voorbije maanden, kleurloos.

De mensen in de langzaam aanschuivende rijen lijken soms zenuwachtig, ongeïnteresseerd, verveeld en/of hautain en arrogant anderen weer bedeesd en verlegen.

Sommigen lijken kwaad te zijn, waarschijnlijk om de vermeende verloren tijd, anderen weer gehaast.

Er zijn geamuseerde blikken op te vangen of mensen die hun oproepingsbrief gespannen in hun handen geklemd houden. Gehuwde koppels die op dit zeldzame moment, door de beginletter van hun familienaam, even worden gescheiden.

Een jonge moeder zeult haar kind mee omdat ze om de gekende reden vandaag geen oppas kon voorzien.

Opgeluchte blikken bij het verlaten van het stembureau. Opdracht volbracht.

En een zeldzame stuurde zijn… kat.

 

EN VAN DAN VERLOOPT DE DAG ZO

Het sluiten van de stembureaus betekent dan weer de start van een hele reeks nieuwe activiteiten. De gekozenen in spe, zeker de nieuwkomers, reppen zich nerveus naar de lokalen waar ze hun adepten ontmoeten die hen hopelijk van de nodige peptalk zullen voorzien.

De meer ervarenen gaan rustig naar huis om even vóór de eerste resultaten binnenkomen op adem te komen.

Dan volgt het geagiteerde en gespannen gedoe in de lokalen van de partij waar de habitués in een sfeertje van 'mij kan het niet deren… zeker ben ik' badinerend met de nieuwkomers over – voorlopig – koetjes en kalfjes praten. Hoewel niemand het wil laten merken.. moed heeft iedereen onder hen blijkbaar nodig.

Ondertussen zullen alle schermen – één voor één, groot en klein – oplichten en zal gestaag alles duidelijk worden.

 

Alle voorbereidingen worden in de tv- en radiostudio's getroffen. Cameramensen, geluidstechnici en regiepersoneel beginnen gespannen en prikkelbaar de laatste voorbereidingen te treffen.

Achter de coulissen, in de lobby's, in de schminkkamers tot de dame aan de toiletten toe staat iedereen paraat om alles vlekkeloos te laten verlopen.

Het is nagelbijten, ijsberen, binnensmonds mompelen en mekaar begluren. Op de spiekbriefjes en debatfiches wordt voor de laatste maal een vluchtige blik geworpen. Sommigen zitten gelaten en geïsoleerd in een te ruime sofa of proclameren hun mening net iets te enthousiast. De ene mijdt een collega of concurrent, of meer nog... zoekt een rechtstreekse confrontatie op.

 

De partijvoorzitters vullen een voor een de grote tv-studio's binnen en geven al hun kandidaten nog een paar richtlijnen. Partijsecretarissen schuiven vlug de laatste informatie uit de telbureaus door.

De zaal loopt vol en de opwinding stijgt. Een paar presentatoren haasten zich nog snel naar een of andere politicus en stellen deze misschien nog een – al dan niet – belangrijke of vervelende vraag.

Het geroezemoes in de studio verstilt en allen gaan hun voorziene plaats.

Iedereen hoopt, maar niemand weet.

Resultaten lopen binnen. Gezichten verstarren, bloeien open of verbleken.

 

Een hele avond van het ene interview naar het andere vraaggesprek en van het ene jubelmoment naar het volgende pijnpunt.

Soms overstemt het tandengeknars de opgewonden vervoering. Het lijkt of niets meer stuk kan.

Het ene cd'tje wordt opgezet en de andere plaat afgezet.

Aan het eind van de uitzendingen heeft geen enkele kandidaat of partij verloren en op elk podium staan overwinnaars.

 

Maandagochtend staan sommigen op met een ongeziene ijver en werklust om hun beloften, proberen, waar te maken, terwijl anderen wakker worden met een behoorlijk 


Volgende zondag is het zover.

We worden geacht – ergens te lande – onze burgerplicht te vervullen.

 

In deze ernstige tijden mogen we toch onze humor niet verliezen… OF WAS HET EEN SOPRAAN?


HOLATA EN HAAR KLEURENSYMBOLIEK

 

Holata werd omstreeks 1880 – exact weet niemand aangezien er nergens officiële aktes over bestaan – in de ‘Big Cypress Swamp’ in Florida geboren.

Haar moeder was rechtstreekse, en de facto ook zij dus, afstammelinge van de ‘Seminole Tribe’.

De kleine Holata had een hard leven in de Floridiaanse Everglades met haar subtropisch klimaat… verzengende hitte en onophoudelijk gezoem van de irritante muggen.

Door de harde opvoeding van haar ouders, de inbreng van wijze leermeesters, het ruwe klimaat en de alomtegenwoordige alligators waar ze – als uitstekende aalvlugge zwemster – overigens niet bang voor was werd zij een respectabel opgroeiend kind die de bewondering van de ganse stam droeg.

Bij nacht trok zij in haar eentje in een kleine prauw met enige mondvoorraad en een kruik water de brede, trage stroom op.

Ze maakte merkpunten en daaraan mat zij de snelheid van het stromende moersasland.

Ze kende alles over de maan- en zonnestanden.

Geen enkel dier in het uitgestrekte wetland had geheimen voor haar.

En van haar wijze oude meesters kende ze de ganse geschiedenis, taal en symbolen van de Seminole stam.

        

Na een tweede wrede en kostelijke oorlog met Spaanse en Engelse kolonisten zwoeren de ‘onvangbaren’ een dure eed. Zij zouden zich niet laten ketenen maar hun vrijheid op een vreedzame manier herwinnen en behouden.

Wetenschap, techniek, kunst en filosofie zouden hun wapens zijn.

De houding, de discipline, de honger naar kennis en de zelfstudie van de dappere Holata had de beslissing van de raad van wijzen overtuigd.

Op haar zestiende vonden deze raad dat de jonge vrouw voldoende rijpheid bezat om in de grote blanke stad verder te studeren.

Ze logeerde, samen met vier andere studenten van over gans de wereld, in een klein appartementje in Allapattah, een armoedige en achtergestelde wijk van Miami.

Met Pauline, één van haar medestudenten had Holata onmiddellijk een innige band. Pauline was een jonge Française wiens ouders haar naar Miami voor haar studies hadden gestuurd.

Niemand, ook Pauline niet, kon de reden hiervoor bevroeden.

Holata luisterde geboeid naar alle verhalen die Pauline over Parijs, haar geboortestad, vertelde.

Tijdens de lessen blonk Holata uit door haar inzet en inzicht in de materie. Haar vriendschap met Pauline maakte ook dat zij al aardig Frans kon praten en zelfs diepgaande gesprekken kon voeren.

Haar studies loonden want in 1900, op haar twintigste, kreeg ze een studiebeurs voor de Sorbonne in Parijs.

 

Haar aangeboren intellect, werklust en toewijding stelden Holata  in staat om verschillende studierichtingen te volgen.

Het bood haar legio kansen om vele mensen uit verschillende disciplines te ontmoeten, waaronder Claude Monet,  Auguste Rodin, Marie Curie, Emile Zola, Marcel Proust, Claude Debussy en vele anderen.

Haar – en die van Pauline - grootste inspiratiebron was Auguste Perret. De twee jongedames hadden er de tijd van hun leven en bovendien werd hun studiebeurs tot tweemaal toe verlengd.

 

Tijdens de Grote Oorlog was het volgens alle betrouwbare bronnen te gevaarlijk om de terugreis naar Amerika te ondernemen. Daarom besloten de autoriteiten in Florida Holata in Parijs te houden en haar nog verdere cursussen te laten volgen tot na de wapenstilstand.

In 1920 smachtte Holata ernaar om huiswaarts te kunnen keren. Die mogelijkheid werd haar geboden in het najaar van hetzelfde jaar. Samen met haar hartsvriendin en haar diploma's burgerlijk ingenieur, architect, doctor in de rechten en menswetenschappen, sociologie, buitengewoon hoogleraar archeologie, en hier en daar nog een habbekrats die ze tijdens haar parcours had kunnen meepakken.

 

Bij hun aankomst in Miami werden beide dames met de meeste egards verwelkomd.

Het stadsbestuur van Miami, de raad van wijzen en de familie van Holata stonden hen op de pier op Dodge Island op te wachten.

De maanden na hun aankomst waren enorm hectisch.

Pauline vertrok vrij snel naar haar ouders in Buenos Aires waar haar vader een diplomatische hoedanigheid op het consulaat had gekregen.

Holata werd een functie binnen het gemeentebestuur aangeboden waar zij gebruik kon maken van alles wat zij in Parijs had geleerd.

Zij aanvaardde de functie onder voorwaarden: volledige vrijheid in handelen en een halftijdse baan.

De andere helft van haar tijd wou ze spenderen aan haar  Seminole Tribe in ‘Big Cypress Swamp’.

Na een jaar kreeg ze een politiek mandaat aangeboden, maar dat weigerde ze kordaat en met  overtuiging.

Ze wilde vrijheid om haar ideologieën te kunnen volgen en onafhankelijk van anderen, zeker van politici, blijven. Seminole betekende niet voor niets de ’onvangbaren’.

Op haar vierenveertigste verjaardag in 1924 werd zij door de stad gevraagd haar medewerking te verlenen bij de bouw van het ’Art Deco District’ op Ocean Drive.

 

De erudiete dame was zo opgetogen en ingenomen door het haar aangeboden werk dat zij een aparte levensstijl aannam. Op momenten dat zij in functie van de stad, de universiteit of voor burgerlijke instanties werkte droeg zij liefst van al kledij van vrouwen gemengd met accenten van herenkledij zoals bijvoorbeeld een das en/of lange broek.

Wanneer Holata haar volk, de Seminole Tribe, vertegenwoordigde droeg zij de kledij van haar volk.

 

Holata was, door haar kennis en expertise, zeer gewild.

De vraag naar antwoorden en oplossingen waren zowel van technische en wetenschappelijke aard als van geestelijke of filosofische en de mixtuur van beiden werd haar soms teveel.

Dus… op een  dag trok zij naar de  ‘The Gilded Shoe Emporium’ een gerenommeerde schoenwinkel voor twee paar stevige stadsschoenen. Een paar zwarte en een paar bruine.

De volgende dag had ze een zitting in de stadsraad en toen zij de raadszaal binnentrad werd ieders aandacht getrokken door een niet zo alledaags zicht.

Holata droeg aan haar linkervoet een bruine en aan haar rechtervoet een zwarte schoen.

Toen ze hierover werd geïnterpelleerd antwoordde ze ‘De bruine kleur staat voor het materiele zoals wegenbouw, waterzuivering, viswinning, transport, enz...’ en ze vervolgede ‘…en de zwarte kleur staat voor het immateriële, het filosofische zoals alles wat niet fysiek tastbaar is zowel cultureel, intellectueel als emotioneel van aard’.

En daar week Holata niet meer van af. Haar omgeving, toehoorders, leerlingen en toevallige passanten wisten waaraan ze zich dienden te houden.

 

Haar lichaam en geest werd de nodige rust gegund.


LA ROCHELLE REVISITED

 

Het was druk die zondagavond. De laatste dag van een uitzonderlijk heerlijk warm weekend. Velen verlieten de stad via de drukke uitvalswegen, anderen zoals dagjes toeristen begaven zich gepakt en gezakt naar het station en weer anderen – die niet al té ver moesten reizen of in de nabije buurt woonden – wachtten geduldig de komst van een bus van ‘Yélo’.

De drie buitenlanders dronken met een paar nieuw gemaakte vrienden een laatste glas op kade aan de place de la Chaîne en genoten van het bijzonder mooi zicht op de ‘tour de la Chaîne’ en de ‘tour Saint-Nicolas’.

Hoewel hier en daar het stemvolume werd verhoogd en wat assertiever klonk bleef alles vrij gemoedelijk.

De kleine achtjarige Augustin, half verbogen achter het monument van admiraal Duperré op de gelijknamige kade, bleef geamuseerd de bedoeningen op de kade en de Cours des Dames volgen.

Nog even, want het zou niet lang meer duren voordat een van zijn beide ouders hem bij de oren zijn huis in de Rue Chef de Ville binnen zou sleuren. De drie reizigers waren amper op hun respectievelijke hotelkamers toen er iets ongewoons gebeurde.

 

De hemel verduisterde toen bedreigende donkere wolken vanuit het oosten landinwaarts dreven en voorbij  de Saint-Sauveurkerk de reusachtige wolkenmassa zuidwaarts wegtrok.

Synchroon met de wolken verstomde het geluid in het westen en ebde langzaam weg naar het oosten. Het bassin en de omringende kaden en straten werden volledig windstil. Dit fenomeen duurde amper 30 minuten en pas daarna werd het weer drukker rondom de torens en de 'Grosse Horloge'.

Het straatlawaai was anders, eerst gedempt en vervolgens steeds luider. De geluiden kwamen vanuit het noordelijke deel van de oude binnenstad waar de trottoirs onder de bekende arcades liepen en, waar de staf en de bureaus van de Duitse Kriegsmarine waren gevestigd.

 

De oudste van de drie ging de straat op en keek verbaasd en nieuwsgierig om zich heen. Meer en meer inwoners - opvallend weinig toeristen - kwamen de straat op.

De oorspronkelijke geluiden van mensen werden geleidelijk overstemd door het geluid van motoren. De menigte begaf zich naar de 'Grosse Horloge', in de veronderstelling dat de bron van al het lawaai zich daar bevond.

Motoren met zijspan, bestuurd en begeleid door zwaar bewapende soldaten, voegden zich bij de colonne die zich snel richting de Avenue Jean Guiton naar het westen begaf.

Gans deze beweging duurde helemaal niet lang.

Een rasechte Rochelais, naast de reiziger fluisterde hem toe (je weet maar nooit wie er meeluistert)

‘De matrozen, onderofficieren en officieren zijn al meer dan twee weken in 'La Pallice'... dat hoorde ik van Marius, een vriend die in de buurt van de bunkers van de Kriegsmarine woont’.

 

Justin, zo heette de man naast de reiziger, verkneukelde zich al in wat komen zou. ‘Aan de Tour de la Lanterne heb ik een kleine sloep liggen…’ zei hij, waarna de reiziger al een vermoeden kreeg van wat zou komen. ‘…als je wilt, kunnen we naar de Quai Constant Brisson varen,’ vervolgde Justin. Hij zag meteen het instemmende knikje van de reiziger.

We zullen moeten roeien, want...’ ging hij verder ‘…ik heb wel een kleine buitenboordmotor, maar die mag in geen enkele omstandigheid worden gebruikt. Als de sloep wordt onderschept, volgt onmiddellijk onze arrestatie, gevolgd door twee executies’

De reiziger keek even bedenkelijk, totdat Justin vroeg ‘En?...’ dit werd direct gevolgd door ‘Doen we’…

De niet zo rustige wateren bemoeilijkten het roeien aanzienlijk wat Justin niet weerhield honderduit te vertellen over de oorlog, de Duitsers, de Kriegsmarine, de basis n uiteraard de beruchte ‘U-boten’.

 

Op de Quai Constant Brisson, hun bestemming, aangekomen stelde Justin voor nóg verder te varen naar de noordelijke strekdam.

Vandaaruit hebben we beter zicht op de uitvarende U-boten en misschien hun kapiteins en secondanten op de brug zien.’ opperde hij.

Deze bijkomende overtocht is niet vrij van gevaren…’ waarschuwde hij ‘…nu dat de U-boten hun loodsen gaan verlaten en de zeesluis uitvaren wemelt het hier van patrouilleboten en andere vaartuigen van de Duitse marine…’ hier weifelde Justin even, want de beslissing die nu zou volgen kon en mocht hij zelf niet nemen. De beslissing die zou volgen kon het leven van zijn passagier kosten.

Hoeveel kans op slagen hebben we?’ vroeg de reiziger ‘Geen enkele’ lachte Justin alsof het goede grap betrof en de reiziger antwoordde ‘Dan doen we het’.

Achteraf zouden zowel Justin in La Rochelle als de reiziger bij zijn familie thuis nog dikwijls aan hun vermetelheid denken en beseffen dat oorlog roekeloos maakt.

 

Ondertussen had de ‘Grosse horloge’ al 2 uur geslagen.

Justin en de reiziger raakten verkleumd in het open bootje.

Even dachten beiden dat de sluisdeuren zich openden maar het waren enkel de ochtendnevels die zich oplosten.

Toen maakten de enorme stalen kolossen zich eindelijk los uit de nachtelijke schaduwen.

Langzaam voeren de boten het bassin uit en op het eerste vaartuig meende Justin Kapitein ter zee Horst Klincke te herkennen.

De U-boten kregen door de havenlichten en schijnwerpers een goudgele glans. Iedereen, ook de twee mannen in het houten gammele bootje, wist dat enkele uren later de gouden kleur door het, met bloed vermengd zeewater, zou gewist worden. De hel wachtte wel...

 

Een paar dagen later, op de zaterdag voor Pinksteren, ontwaakte de reiziger thuis in zijn eigen bed uit een nare droom. In de late namiddag kreeg hij bezoek van een van zijn kleinkinderen, die hem uitvoerig vertelde over een geschiedenisles die ging over de onderzeeërs in de Tweede Wereldoorlog.

 

De reiziger was ervan overtuigd dat hij die nacht niet had gedroomd.


770 MAAGDEN VERLATEN LA ROCHELLE

           

Het deed één van de pas aangekomenen deugd in de straten van de historische Franse havenstad binnen te rijden.

Hoewel alles op die tien jaar aanzienlijk is gewijzigd. Bevolkingsgroei en alle gevolgen daarvan zijn waarschijnlijk een van de belangrijkste redenen voor die veranderingen.

Één zekerheid… het historische hart straalde nog altijd de grandeur van weleer uit.

 

Onontkoombare namen kwamen spontaan terug… Chevalier Henri de la Gouléme en in mindere mate Pierre zijn persoonlijke koetsier, Chevalier Philippe de Tessin, monsieur Joseph Mordant, Jean-Baptiste Colbert, de Zonnekoning Louis XIV en misschien wel de belangrijkste…de 770 eenzame maagden met een onbesproken zedige reputatie, meestal ouderloos en wel opgevoed in belangrijke katholieke instituten.

Het leek alsof de oude zeilschepen 'Aigle d'Or' en 'Jardin de Hollande' hier nog steeds veilig in de binnenhaven voor anker lagen.

Hij vergenoegde zich al aan een bezoek aan 'la Raie Royale' en de beste 'mouclade'.

En toen dacht hij aan de eerste 40 maagden - 'les filles du Roy' - die Frankrijk verlieten en naar de 'Acadiens' zeilden.

 

Een paar mooie dagen waren hen gegund.

 

 

 

Lees het volledige verhaal van ‘We vertrekken naar de Acadiens’ > www.karelcumps.be/we-vertrekken-naar-de-acadiens/


ZICCO EN ZANI IN DE SAVANNE

 

De zon was net, verwoestend heet, opgekomen boven de Okavangodelta. Nu, rond de jaarwisseling, was het de warmste periode van het jaar. Diep in deze uitgestrekte savannevlakte brandde de zon genadeloos. De dieren, wanhopig op zoek naar water om hun oneindige dorst te lessen, voelden de trillend hete lucht rond hun poten, lichaam en hoofd, om ten slotte hun oren te laten stijgen bij de volgende luchtverplaatsing. De strijd in deze onherbergzame, weinig beschutting biedende streek was hard. Zo ook voor Zicco en Zani, het zebrapaar.

 

De weg naar de waterplaatsen leek ellendig lang en bijna onmogelijk te vinden. Na een paar uur lopen leek het koppel de weg kwijt te zijn. Het anders zo vertrouwde beeld van de savanne leek volledig veranderd. Geen enkel punt in de uitgestrekte vlakte was nog herkenbaar en alle bomen leken – wat ook wel zo was - op elkaar. Steeds meer dieren kwamen uit het oosten aangelopen en de menigte bleef maar groeien.

Even kreeg Zina een licht paniekgevoel... ze wist dat de watervoorraad, zeker in deze tijd van het jaar, niet onuitputtelijk was.

 

Plotseling, te midden van de mistige, beklemmende hitte, ontwaarden ze een vreemd, nog nooit eerder gezien fenomeen. Het leek op een reeks horizontale witte strepen boven de dorre savannegrond. Het beeld gaf de indruk van een pad dat de fauna gemakkelijk en veilig naar een bepaald doel leidde.

Zicco en Zara tuurden door hun zware wimpers naar de plek waar de witte strepen smaller en korter werden, en toen wisten ze het opnieuw… net voor de grote parapluboom bevond zich de drinkplaats waar ze naar op zoek waren.

 

Aan de overkant van het vreemdsoortige pad verscheen een groot, wit en koel aandoend dier dat, voor zover beiden wisten, hier niet thuis hoorde. Het enorme dier riep hen toe ‘Blij dat jullie er zijn… Blijf daar ik kom jullie tegemoet’.

 

En toen verscheen Nanoek ‘de ronddwalende’ de grote goedhartige ijsbeer uit het hoge noorden. Het zebrapaar had al veel van Nanoek’s avonturen naar en op Antarctica gehoord.

De beer sprak hen vriendelijk toe ‘Dit pad is speciaal voor jullie en jullie soortgenoten gemaakt. Kijk…’ zei hij ‘…links en rechts van het pad staan alle savanne dieren naar jullie te kijken en aan te moedigen’.

Inderdaad, rijen dik stonden ze, de grote en kleinere dieren. Olifanten, giraffes, buffels, leeuwen, luipaarden, cheeta's, de ernstig bedreigde zwarte neushoorn, de wilde hond en nog vele anderen.

Toch aarzelde Zani nog om de oversteek te maken, en dat had Nanoek gezien. Daarom sprak hij ‘Heb geen vrees. Dit pad is speciaal voor jullie gemaakt. Ik vergezel jullie tot aan de overkant en zal je behoeden van alle mogelijke gevaren’.

Zicco en Zani keken naar Nanoek, naar de massa dieren, naar zichzelf en dan besloot Zani ‘ We wagen het, we doen het…’ en weifelend zetten ze hun eerste stappen op het pad.

 

Sommige dieren juichten hen luid toe, anderen benaderden hen  - met enige schroom - zo dicht mogelijk om hen moed in te spreken en weer anderen verdrongen bijna hun soortgenoten om hen langs de weg te begeleiden.

 

Stap na stap werd hun tred meer vastberaden want – wat zij vreesden werd niet bewaarheid – het pad, deze soort brug, wiebelde niet en bleef standvastig. De menigte links en rechts van hen bleef hen maar aanmoedigen en sommige onder hen staken – voor het geval een van beide zebra’s zou vallen - hun voorpoten vooruit om hen op te vangen.

 

Nog slechts enkele meters scheidden hen van de laatste strook van het pad toen een reusachtige krokodil, ondanks zijn logge gewicht, als een pijl uit het moeras schoot.

Voordat het reptiel het pad kon bereiken dook Nanoek, wiens noordpoolvlees en bloed doordrenkt, versterkt en koude kon genereren door zijn eeuwige verblijf aan de Noordpoolcirkel, in de waterpoel.

De krokodil kon slechts een rauwe kreet slaken en zijn sterke kaken op elkaar slaan toen Nanoek hem onder water duwde. Terstond bevroor al het water, zeker vijf meter, rond de krokodil.

 

Dankzij de moedige actie van de ijsbeer waren de zebra's gered, en onder luid applaus bereikten Zicco en Zani de waterpoel, waar zij, samen met alle andere dieren van de savanne, hun dorst konden lessen. De afnemende temperaturen zorgden ervoor dat iedereen zich behaaglijk voelde, en ze bleven lang luisteren naar de avonturen die Nanoek tijdens zijn vele omzwervingen had beleefd.

 

Het verhaal van Zicco en Zani  werd aan andere dieren doorverteld en bereikte de oren van weeral andere dieren en misschien ook ontdekkingsreizigers die het verhaal doorvertelden.

In ieder geval... in de hele wereld is het verhaal bekend, want in iedere drukke buurt vindt men zebrapaden ter bescherming van de zwakkeren.

Oh ja... tegen de tijd dat de zon de dag erna al hoog aan de hemel stond, was het ijs aan het einde van het pad ontdooid, en men vond slechts een krokodillenkarkas, omzwermd door een school, door elkaar wriemelende meervallen.

 

 

 

Lees hier het vorige verhaal van Nanoek > https://www.karelcumps.be/nanoek/


EEN SEPTENNIUM DUURDE HET

 

Maarten heeft nooit verholen dat hij niet heel gelukkig was met zijn voornaam.

Op een donkere, mistige en natte dag half maart werd hij geboren en daarom noemden zijn ouders hem Maarten. Om die reden nam hij het zijn ouders kwalijk… Stel je voor dat hij pakweg december was geboren.

Nochtans vonden zijn beide ouders het jammer want, zoals ze zelfs zeiden en er nog trots op waren, hadden zij hem die mooie naam geschonken.

 

In het eerste studiejaar, in de maand mei, begon alles. Tijdens de voorbereidingen van de eerste communie in de parochie werd hij al het mikpunt van spot van zijn klasgenootjes. ’Hé Maart, je bent een maand te vroeg voor je communie, dat is pas in mei’ plaagden ze hem, en prompt kreeg hij de weinig vleiende bijnaam ’Maart is niet mei-ei, Maart is niet mei-ei’. De meester troostte hem vergeefs door te zeggen ’Toe Maarten, zoals je kameraadjes je noemen is nog altijd beter dan Martin of Martijn, en bovendien... het is waarschijnlijk de langste roepnaam die ik in mijn hele carrière heb gehoord’ Maarten bekeek hem meewarig knikkend het kon hem helemaal niets schelen.

 

De jaren gingen voorbij - net als zijn puberteit - en tijdens zijn humaniorajaren stak hij nooit meer onder stoelen of banken dat 17 jaar eerder zijn vader naar het gemeentehuis was gegaan.

Daar liet zijn zoon - zoals eerder met zijn vrouw afgesproken was - hem als Maarten inschrijven, en de zondag daarna werd de pasgeborene met dezelfde naam plechtig genoteerd in het doopregister.

Nooit was de jongeman gelukkig geweest met zijn voornaam. Bij het afscheid van zijn collegegenoten plaagden ze hem om een richting in de wetenschappen te kiezen. ’Waarom niet meteorologie?’ zeiden ze. ’Met zo'n naam is een andere richting ondenkbaar’.

 

Een jaar later begon Maarten zijn studie meteorologie aan een befaamde universiteit in het buitenland. Het enige probleem was dat sinds de opening van het academisch jaar in oktober tot eind april onophoudelijk had geregend, wat het humeur van zowel studenten als docenten tot een dieptepunt bracht.

 

Toen één van de medestudenten hem op de campus meende te herkennen en hem op de man af vroeg ’Ben jij niet Maarten?’ keek hij hem onderzoekend aan ging verder ’Maart is niet mei’.

 

Daarmee was zijn zorgvuldig bewaarde geheim onthuld. Vanaf dan hield hij discreet afstand van zijn medestudenten. Alleen tijdens evenementen van zijn studentenclub ’Fraternitas Meteorologica’ voelde hij zich op gemakkelijk en mengde hij zich in de menigte.

 

Maandelijks ging hij trouw naar cantus van zijn club. Daar voelde hij zich veilig en geborgen. Verborgen in de openheid.

Die avond in februari voelde hij zich niet meer alleen.

Hij ervoer een ondefinieerbare aanwezigheid die hem al geruime tijd leek te observeren.

Toen hij zich omdraaide keek hij in de ogen vaan een beeldschone medestudente, omringd door een wolk van ongewone exotische, bijna toxische, geuren.

Bedwelmd door haar aanwezigheid kon hij niet weerstaan aan de verleiding om zijn hele verhaal te delen.

’Weet…’ zei ze ’…waar ik vandaan kom heb ik van mijn overgrootmoeder - jawel mijn overgrootmoeder, want in de Balkan leven wij heel lang - toverkrachten geleerd en ook geleerd vloeken uit te spreken, maar ook goede gunsten te verlenen aan wie het verdient’.

 

Maarten keek haar met priemende ogen aan en poogde een glimlach te verbergen.

’Jou zullen je haten, vervloeken en veroordelen. In jouw nabijheid zullen ze geen zonnewarmte voelen of winterse kou ervaren. Alleen kille herfstlucht zal hen omringen’ sprak ze.

Maartens wezen klaarde op bij haar volgende woorden ’Maar daardoor zal jij macht over hen hebben want na een tijd zullen ze flemen, bedelen en dalven. Smeken om droogte, zon, warmte en luwte zullen ze doen’.

De student wreef zich over de kin en vroeg ietwat beangstigd ‘Is de mensheid voor eeuwig gedoemd door deze bezwering?’

’Nee, wees gerust…’ zei de mooie Balkanese ’…enkel voor de komende zeven jaar’.

 

Met een verlicht gemoed, wetende dat zoete wraak hem te wachten stond, stond hij op, dronk zijn half vol glas bier in één teug leeg en verliet het studentenlokaal.

De mooie studente riep hem nog na ’Wees erop voorbereid dat je wraak evengoed kan omslaan naar verlossing… zowel voor jezelf als voor de anderen’.

 

De volgende dag verliet hij zijn land en trok de wereld rond.

Overal waar hij kwam en droogte heerste werd de aarde doordrenkt, bracht hij vruchtbaarheid en leven en dan trok hij verder.

 

Niemand in de universiteitsstad, noch zijn vrienden of familie, hoorde nog iets van hem. Wetenschappers stonden zeven jaar lang voor een onoplosbaar raadsel.

Na dit septennium ontmoette hij, geheel toevallig, het meisje uit de Balkan in een vreemd land. Maarten vertelde haar uitgebreid over zijn omzwervingen en over zijn kwade, blije, berustende en opgeluchte ontmoetingen.

Het meisje antwoordde ’Ik hoop dat de mensen hebben geleerd om tevreden te zijn met wat de natuur hen biedt, en blij zijn met de weersomstandigheden. Iedereen heeft iets van ietwat nodig’.

 

 

Eindigend zei Maarten ’Ji mirë dhe bëj më të mirën’ waarop zij antwoordde ’mirupafshim dhe shijoni jetën’.


SINT VALENTIJN – HET ANDERE VERHAAL

 

Het was koud deze dinsdag 14 februari 1696. Blijkbaar stond in de sterren geschreven dat deze dag een enorme betekenis in het povere leven van ‘Kleine Juliaan’ zou hebben.

Niemand zag of hoorde ‘Kleine Juliaan’ .

Gedurende maanden leefde hij in een wezenlijke absentie alsof hij niet bestond.

Zelf voelde hij de koude niet. De huiselijke warmte was hem niet meer gegund.

Vandaag zou zijn bestaan wel eens duidelijk afgetekend kunnen worden... best mogelijk.

Om deze vreemde situatie te begrijpen moeten we ongeveer zes maanden of exact 183 dagen in de tijd teruggaan.

 

ZONDAG 13 AUGUSTUS 1695    

Kleine Juliaan’  kreeg zijn naam niet omwille zijn kleine gestalte maar eerder vanwege zijn gewiekst soepel sluw gedrag.

Hij wist zich altijd uit elke benarde situatie te redden, handig en diplomatisch als hij was. Hij was ook een goedhartige jongen, altijd bereid om anderen te helpen als ze in de problemen zaten, maar ook altijd klaar om te plagen en te behagen.

 

Als kind groeide hij, met zijn ouders, op in de Beulestraat nabij het Brusselse Vossenplein.

Later, als volwassen tiener, trok hij met andere jongens van zijn kaliber en buurt naar de Galgenberg - net achter hun armtierige woonst - waar zij geëxecuteerde gehangene uit de strop haalden en ze naar het nabijgelegen Sint Janshospitaal brachten. Deze lijken waren prima didactisch materiaal voor de  studenten geneeskunde en volgelingen van Andries Van Wezel. Het bracht hen nog een luizig centje op.

Tijdens hun tocht naar de Galgenberg vannacht had hij gehoord dat enorme Franse troepenbewegingen zich noordwaarts bewogen.

Ze trokken op vanuit Halle over Sint-Pieters-Leeuw en zo verder naar Anderlecht en hadden zich op 11 augustus op het plateau van Sint Jans-Molenbeek geïnstalleerd en geconsolideerd.

Wat sommige vooruitgeschoven verkenners of enkelingen zoals ‘Kleine Juliaan’  hier en daar al hadden opgevangen was dat deze Franse legermacht onder het commando stond van maarschalk François de Neufville de Villeroy, die niet bekend stond als een bijzonder goede strateeg. Ook zou, buiten zijn gewoonte, koning Louis XIV het strijdtoneel niet met zijn aanwezigheid vereren.

Dat voorspelde niets goeds voor de stad en zeker niet voor haar inwoners.

Tegen de ochtend bereikte hij de hellingen van Koekelberg, die helder beschenen werden door de opkomende zon.

Verscholen in het ruw struikgewas rond het kasteel kon hij hun activiteiten nauwkeurig bestuderen.

Onder leiding van militaire ingenieurs, artillerieofficieren en kanonniers werden de affuiten en schietbuizen, mortieren en richtmiddelen geplaatst waarna het afstellen kon beginnen.

 

Terwijl de meegereisde werklieden begonnen met het opzetten van enorme feesttenten en koks zich voorbereidden om tegen het middaguur vorstelijke maaltijden te serveren, flaneerden mooi uitgedoste hofdames in kledij van zijde, brokaat, fluweel, kant en damast. Ze badineerden en liepen kriskras door elkaar. Kinderen speelden op de open vlakte voor de tenten met hoepels en tollen, of sprongen touwtje. Sommigen begonnen te huilen omdat ze verloren hadden of niet mochten meespelen. Kortom… het zou een prachtig feest en mooi panoramisch schouwspel worden.

Voor het middag angelus werd geluid trok ‘Kleine Juliaan’  terug naar stadswallen waar hij – meermaals stoppend om zijn relaas aan baljuw of drossaard te brengen – zich tussen de in paniek geraakte bevolking een weg baande.

Ondertussen waren enorme verblindende lichtflitsen zichtbaar en een vijftal seconden later gevolgd door oorverdovende knallen. Dit was duidelijk het begin van een bombardement op Brussel.

Het uit de lucht vallende vuur en haf gesmolten ijzer likten de gotische gebouwen van de Grote Markt en de omliggende straten.

De hitte werd hels ondraaglijk.

 

Een nevel van steengruis, stukken hout en metalen brokstukken dreef in een geur van zwavel, buskruit, as en bloed verder naar het oosten en zuiden van de stad.

Op de hoek van de Stoof- en Eikstraat voelde ‘Kleine Juliaan’  in een fractie van een seconde een stekende pijn over gans het lichaam en viel neer. Met een bovenmenselijke kracht, en geholpen door een paar andere nog mobiele slachtoffers, kon ‘Kleine Juliaan’  de Hoogstraat bereiken waar hij bewusteloos voor de poort van het Sint-Janshospitaal neerviel

Diezelfde nacht ergens rond 3 uur vond een jonge chirurgijn het de moeite waard om de nog steeds bewusteloze, ‘Kleine Juliaan’  even te onderzoeken.

Die deed een verbazingwekkende ontdekking, afwijkend van alles wat hij in de handboeken had gelezen en wat zijn leermeesters hem hadden bijgebracht.

In allerijl werden collega’s en oudere wijze medici bijeengeroepen, maar zij stonden voor een raadsel. ‘Kleine Juliaan’  was naar lichaam en geest gezond, kerngezond zelf.

Alleen had hij een grote gapende wonde op de linkerborst die zo mooi gesneden was en vrij van stof of ander vuil, dat dit letsel onmogelijk het gevolg kon zijn van de bommenregen.

Zijn hart was verdwenen, uitgesneden, en toch bleef ‘Kleine Juliaan’  door een externe kracht van zuurstof voorzien en stroomde zijn bloed door zijn aderen.

Tegen de ochtend stokte zijn ademhaling en leek ‘Kleine Juliaan’  ‘schijn-wakker’ te zijn.

Zonder veel poespas stond hij op en liep – tot verbijstering van alle aanwezigen – het hospitaal uit.

In de ochtendmist trok de man richting Grote Markt. Niemand hoorde nog iets van de ‘Ondode’ zoals hij later in de geschriften zou worden genoemd.

 

DINSDAG 14 FEBRUARI 1696

In de vroege ochtend van deze dag ontwaakte ‘Kleine Juliaan’  uit zijn lethargie.

Ergens op de kaaien aan de Sint-Katelijnekerk boog een fee, prachtig gekleed in een wit gewaad en zo zuiver als een madonna, over hem heen en sprak:

‘Harten moeten verbinden en om daarin te slagen heb ik je uitgekozen jij en je hart in het bijzonder omdat jullie daarin een cruciale rol kunnen spelen’  ze keek glimlachend in zijn verbouwereerd gezicht en vervolgde ‘Op de Papenvest leeft een bedelaar. Deze man, genaamd 'Nomen Nescio', is zo onmenselijk wreed en harteloos, dat het bijna onbeschrijfelijk is. Door zijn gebrek aan enige empathie veroorzaakt hij verdeeldheid in de gemeenschap en brengt hij de paar mensen die werkelijk om hem geven in tweespalt’.

Even keek de fee dromerig weg en vervolgde ‘Je hart is zo groot… té groot voor één persoon en daarom besloot ik op de desastreuse nacht van 13 augustus je hart te stelen en het te delen. Een deel heb ik geschonken aan 'Nomen Nescio' en het andere deel aan een persoon die het lot reeds heeft aangeduid…

een glimlach speelde om de lippen van de fee en zei ‘…kijk achterom naar je vriend 'Nomen Nescio' en kijk vooruit naar wie er in je blikveld verschijnt… en zorg voor mekaar’.

 

‘Kleine Juliaan’  keek achterom en zag 'Nomen Nescio' en keek vooruit terwijl hij geduldig wachtte.


Notaris Remy Pleurpeu dacht dat het vandaag weleens zijn geluksdag zou kunnen zijn. Zijn kantoor, gelegen in de belangrijkste straat van het Ardense dorp, was goed bekend en druk bezocht.

Het dorp, tegen het Franse Lotharingen aangeschurkt, was een van de weinige Ardense dorpen met een industrieel verleden.

Hoewel de notaris het nooit zal willen toegeven, had hij voor wat misschien komen zou, wel hard gelobbyd bij zijn rijke oude vrienden. En waarvoor? Niet voor de beloning, maar wel voor een titel die zijn naam, faam en eer een niet te onderschatten boost zou kunnen bezorgen.

 

Stipt om 9 uur galmde de gong in de hal van het riante herenhuis. De notaris lepelde rustig zijn zachtgekookte eitje verder uit... hij wist dat binnen enkele tellen Odette, de dienstmeid, de aangekomen gast zou binnenleiden. De deur piepte bij het opendraaien, en de notaris toverde een geforceerde glimlach op zijn gezicht.

 

Tot zijn verbazing was het niet Odette, maar Marguerite, zijn echtgenote, die de bezoeker voorstelde. Dit had de notaris niet voelen aankomen. De geforceerde glimlach verstarde in een koude grijns. Na een stijve, ouderwetse buiging bracht de man zijn boodschap.

Mijnheer de notaris…’ sprak hij, ‘…de burgemeester en de schepenen hebben het druk, heel druk, en daarom belastten ze mij met deze eervolle opdracht.’

 

Bij dit laatste voelde de notaris zich in zijn ego gekrenkt omdat geen enkele politieker met naam de moeite had genomen hem het – daar was hij nu wel zeker van - heuglijke nieuws persoonlijk te komen melden.

De ambtenaar ging verder ‘Gisteren is er na de gemeenteraad – in gesloten zitting – gestemd wie laureaat van onze wedstrijd werd…’ De man aarzelde en keek even schichtig naar Marguerite en daarna naar Odette die de dame des huizes was gevolgd.

‘…er werd gekozen naar de persoon in de gemeente met de grootste daadkracht, de man wiens wil immer wordt opgevolgd en voor de man die, eenmaal een beslissing genomen, daar nooit meer op terugkomt… Kortom, de man die geen tegenspraak duldt en wiens oordeel door iedereen wordt aanvaard en gerespecteerd.’

De notaris genoot duidelijk van zoveel lofbetuigingen.

Toen de gemeentelijke ambtenaar met zijn vingers klikte kwamen twee bedienden, vergezeld door een man in een grijze stofjas, met een vrij grote platte doos binnen.

 

Uit de doos werd een televisie tevoorschijn gehaald. Het was geen gewone televisie maar een ‘55 inch smart tv Oled’ en nog veel meer. De notaris deed alsof hij nadacht waar dit prachtig object geplaatst moest worden en sprak toen pathetisch

‘Zonder tegenspraak, ik herhaal, zonder tegenspraak…’ en wees naar de muur recht voor zijn schrijftafel in zijn kantoor, ‘…plaats hem daar aan gindse muur. Vanop mijn bureaustoel kan ik elk moment van de dag het nieuws en de beursnoteringen volgen en misschien af en toe een veldritje’.

 

Madame Marguerite schraapte haar keel en alle aanwezigen wisten dat de vrouw iets heel belangrijks wilde zeggen.

De notaris voelde dat hij de controle over de situatie verloor en onderbrak haar en met een luide, besliste stem zei hij ‘ZONDER TEGENSPRAAK… hier in mijn werkruimte wordt het toestel geïnstalleerd’.

 

Een uur later zat de notarisvrouw in haar knusse boudoir, languit naar haar favoriete soap te kijken. Af en toe nippend aan haar porto en in likeurpraline uit het elegant doosje nemend

genoot ze van de schitterende beelden op het enorme scherm.

 

De notaris daarentegen keek mistroostig naar het kleine, sombere beeld op het scherm van zijn desktop. Allemaal grijze cijfertjes, niets rooskleurigs…


Op een dinsdag reed de ‘Yorkshireman’ Jim Comble uit Thirsk naar ‘Sycamore Gap’ aan het ‘Crag Lough’. Hij wilde – eindelijk – met eigen ogen de, naar Robin Hood genoemde,  plataan aanschouwen.

 

Het was een rustige namiddag en op dit moment nog geen sprake van toeristische drukte. Jim zette zich neer op een lager gelegen deel van de muur van Hadrianus en nam rustig de tijd om zijn meegebrachte sandwiches te verorberen.

 

Uit zijn lagere schooljaren herinnerde hij zich nog dat dit een historisch belangrijke locatie was. Hier bouwde de Romeinse keizer Hadrianus zijn beroemde muur die tevens de noordelijke grens van het Romeinse Rijk vormde. Alles ten noorden van de muur was Schotland.

 

In gedachten overliep hij hoe Schotland eruit zag. Hij dacht aan de hooglanden, de vele meren, oude boerderijen en bouwvallige middeleeuwse kastelen. Hij droomde van whisky distilleerderijen en mijmerde over de grote steden zoals Edinburgh, Glasgow, Aberdeen en in mindere mate Dundee.

 

 

Als een gelukkig man keerde hij huiswaarts naar de Yorkshire Moors.


Sneeuw vraagt niet om te vallen.

Sneeuw valt enkel omdat ze een last voor de wolken is geworden.

Sneeuw vraagt niet om hier, ginds of op een andere plek te vallen.

Sneeuw vraagt niet om te smelten of om te blijven liggen… daar beslissen weer andere elementen over.

Sneeuw vraagt niet schuldig te zijn wanneer ze de mensen in ellende stort.

 

Sneeuw hoopt enkel ergens welkom te zijn en dit tot groot jolijt en plezier van de kinderen.